Securimed derde betaler
  • Eerste tariferingsdienst van derde-betaler voor geneesheer-specialisten en tandartsen
  • Nazicht van de verzekerbaarheid van patiënten
  • Juridische bijstand in geval van vervolging door de DGEC (Dienst voor Geneeskundige Controle van het RIZIV)
  • Opvolging van betalingen door de VI

VVT rechters spreken beroerde beslissing uit !

25/11/2011 by Lth. D. HATZKEVICH

Steeds vaker stellen wij vast dat bijzittende rechters in de rechtscolleges van het RIZIV zich in de berechting van individuele zorgverleners onderwerpen aan de visie van de DGEC door hem blindelings te volgen in al zijn standpunten.

Deze bijzitters, vier in totaal, bestaan uit twee vertegenwoordigers van de verzekeringsinstellingen en twee vertegenwoordigers van de representatieve beroepsorganisaties die samen met de voorzitter van de Kamer het rechtscollege uitmaken. In de Nederlandstalige rechtscolleges voor tandartsen zijn beide laatsten vooralsnog afkomstig uit de rangen van het VVT.

Zo werd In een zaak die recent gepleit werd voor de Kamer van eerste aanleg zetelend in hoger beroep* een tandarts ten laste gelegd dat hij niet conforme kroonopbouwen geattesteerd zou hebben in 2005.

In werkelijkheid had deze tandarts de kroonopbouwen wel uitgevoerd maar later weer omslepen tot stompen om kronen over te plaatsen.

De TTR heeft trouwens in 2009 een positief advies uitgebracht over deze praktijk, zie dienaangaande ons News van 20/2/2009 : « Kroonopbouw gevolgd door plaatsing van prothetische kroon : eindelijk een antwoord van de TTR. »

Vrij vertaald staat er : « Indien de tandarts daadwerkelijk een kroonherstel heeft uitgevoerd dan mag dit geattesteerd worden. Er dient opgemerkt te worden dat het kroonherstel enkel mag geattesteerd worden indien de tand zodanig hersteld is dat zijn morfologische structuur opnieuw gerestaureerd is. Indien de restauratie tijdens de zelfde zittijd herleid wordt tot een stomp mag men maximaal een drievlaksvulling attesteren. »

Dit is toch een zeer duidelijk advies !

Nergens staat er dat de intentie tot het plaatsen van een kroon de attestering van een opbouw uitsluit, integendeel zelfs, het advies beschrijft uitdrukkelijk deze praktijk en geeft duidelijke richtlijnen hoe in dergelijke gevallen op een correcte manier te attesteren.

Dit past echter niet in de kraam van de DGEC, en de KEA – vertrouwend op de deskundigheid van haar VVT bijzitters – sluit zich hierbij aan.

Hieronder citeren we een aantal dubieuze fragmenten uit de gewraakte beslissing** :


patient A :

« Tandopbouw + voorlopige kroon gedaan (geeft appelant***zelf toe) »

patient B :

« De kronen sloten niet goed aan; hij vulde die ruimten. Het kauwvlak werd dus niet anatomisch opgebouwd, dus kan men geen kroonopbouw aanrekenen. »

patiënt C :

« Binnen 14 dagen na knobbelopbouw plaatst hij een vaste brug via procerabrug; opnieuw niet vergoedbaar want dit is kroon-en brugwerk
Hij zegt zelf: opbouwen en afslijpen
Hij zegt nog: ik wist dat ik een brug ging maken »

patiënt D :

« Als er hoezen (dus kronen) vervangen zijn, dan was het van in het begin de bedoeling om hoezen te plaatsen. »

Uit deze commentaren, die voor de rest – het mag gezegd worden – behoorlijk dilettantisch aandoen, blijkt duidelijk dat de KEA, meer bepaald de tandartsen bijzitters – want de drie andere leden begrijpen hoegenaamd niets van tandheelkundige ingrepen – niet op de hoogte zijn van de vigerende reglementering ten tijde van het onderzoek. Namelijk, in drie van de vier gevallen wordt aan de practicus de intentie tot het plaatsen van kronen aangewreven, en in het laatste geval gaat men zelfs beweren dat de anatomie niet gerespecteerd werd omdat het kauwvlak van de tand niet in contact kwam met de antagonist (sic).

Plotseling zou men dus geen opbouwen meer mogen attesteren bij tanden zonder antagonist, tijdens de eruptiefase, of in het front… !

De VVT bijzitters trekken hier zowaar harder van leer tegen hun collega, dan de DGEC zelf !

En sinds wanneer heeft de Nomenclatuur betrekking op een andere tand dan die waaraan gewerkt wordt ? Of anders gezegd, de tandartsen van de KEA vinden nieuwe regels uit en gebruiken ze dan als wapen om de zorgverstrekker alsnog te veroordelen ! (« male facere qui vult, numquam non causam invenit »)

Aldus ontstaat natuurlijk de indruk dat de bijzitters uit de beroepsverenigingen bondgenoten zijn van de DGEC en slaafs de principes van de dienst volgen in plaats van blijk te geven van een eigen onafhankelijke kritische geest, en erover te waken dat de zorgverstrekker, zelfs al ging hij in de fout, een rechtvaardig proces zou krijgen.

Het wordt tijd dat de beroepsverenigingen tot inkeer komen en hun juiste verantwoordelijkheden**** nemen in de verschillende rechtscolleges van het RIZIV, in plaats van de DGEC op kosten van de individuele zorgverstrekker trachten te behagen.
_______________
* De tandarts werd eerder reeds in eerste graad veroordeeld door de Leidend ambtenaar en tekende hiertegen beroep aan bij de KEA. Gezien het zich hier handelt om een procedure in hoger beroep is het niet meer mogelijk om op RIZIV niveau deze laatste beslissing aan te vechten !
** De integrale beslissing zal weldra in geanonimiseerde vorm op de website van het RIZIV verschijnen.
*** Appelant is in dit geval de tandarts omdat hij de eerdere beslissing van de leidend ambtenaar bij de KEA aanvocht.
**** De verdediging van het tandheelkundig budget is onverenigbaar met een mandaat als bijzitter in de KEA of in de KVB.

Leave a Comment

Please note: Comment moderation is enabled and may delay your comment. There is no need to resubmit your comment.