Aanvaarden om terug te betalen ?
Het gebeurt vaak dat op het einde van een onderzoek de geneesheer-inspecteur van de DGEC de zorgverstrekker een voorstel doet om spontaan de betwiste prestaties terug te betalen : tenzij tijdens de laatste hoorzitting tenzij in een afzonderlijke brief die de PVH begeleidt. Dit voorstel dat doorgaans aanwijst dat de DGEC helemaal niet zeker is van zijn stuk is vaak vergezeld van verklaringen of zelfs schriftelijke vermeldingen (vakjes “Bestemd voor de Dienst”) die de indruk wekken dat het dossier vanaf dan zonder verder gevolg geklasseerd zal worden en komt meestal op een ogenblik dat de zorgverstrekker uitgeput is van het aanslepend onderzoek en hoopt om eindelijk dit “hoofdstuk af te sluiten”…
In werkelijkheid tracht dit voorstel indirecte bekentenissen te ontfrutselen die de DGEC zullen helpen om de practicus met 100% zekerheid te veroordelen door de rechtscolleges van het RIZIV.
Het is het art 146 § 2 van de GVU-wet die deze legale strategie uitstippelt in de mate dat de wet zelf geen enkele verplichting oplegt om de zorgverstrekker van de gevolgen van zijn toegefelijkheid in te lichten.
Hij [de DGEC] nodigt hen [de zorgverleners] uit om vrijwillig de waarde van de aan hen onrechtmatig betaalde verstrekkingen terug te betalen. De zo verkregen terugbetalingen worden op de rekening van het Instituut gestort en als inkomsten van de verzekering voor geneeskundige verzorging geboekt. De terugbetaling staat de toepassing van artikel 142, § 1, niet in de weg.
Het is dus aan te raden om, behalve in absoluut éénduidige gevallen, hierop niet in te gaan…