ECHR en artikel 171 van de GVU-wet
Artikel 6 § 1 van de Europese Conventie van de Mensenrechten (ECHR) van 1950 garandeert aan « ieder persoon » het recht op een « eerlijk proces ».
Anders gezegd, geen enkel persoon kan ertoe gehouden worden – bijv. bij straffe van penale sancties – zichzelf te beschuldigen, en ook niet om zelf de bewijzen of indiciën van zijn of haar schuld aan te brengen.
Dat is het « recht op stilzwijgen » toegekend aan elk verdacht persoon…
Eerder hebben we echter gezien (onder het artikel « Aan te nemen houding bij een controle door de DGEC », gepost op 16 juli 2008) dat artikel 171 van de GVU-wet onder meer het volgende bepaalt :
Onverminderd de toepassing van de artikelen 269 tot en met 274 van het Strafwetboek wordt gestraft met acht dagen tot een maand gevangenisstraf en/of een geldboete van 26 tot 500 EUR eenieder die hetzij de adviserend geneesheren, de geneesheren-inspecteurs, de apothekers-inspecteurs, de verpleegkundigen-controleurs, de sociaal controleurs of de sociaal inspecteurs of de adjunct-inspecteurs, respectievelijk bedoeld in artikel 153, 146, 151 en 162, of de door hen afgevaardigde ambtenaren, hetzij de krachtens artikel 191, eerste lid, 7° en 8°, aangewezen ambtenaren, hetzij de inspecteurs of adjunct-inspecteurs van de Sociale Inspectie van het Ministerie van Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu hindert bij de uitoefening van hun taak of onjuiste inlichtingen verstrekt.
In welke mate – bij straffe van penale sancties ! – is het afleggen van exacte verklaringen en het voorleggen van alle documenten (art. 150 GVU-wet) nuttig voor het vervullen van de legale opdracht van geneesheer-inspecteurs van de DGEC verenigbaar met art. 6 § 1 van de ECHR ?
Er is geoordeeld dat met betrekking tot de relatie tussen de professionelen en de autoriteiten gelast met de controle op hun activiteiten, het « recht op stilzwijgen » gegarandeerd door de ECMR gedeeltelijk mag worden opgeheven ten gunste van de doeltreffendheid, rekening houdend met de complexiteit van de activiteiten en de moeilijkheid van de bewijsvoering zonder de actieve medewerking van de professioneel in kwestie.
Anderzijds heeft de zorgverstrekker niet de verplichting om te antwoorden – bij straffe van penale sancties indien zijn antwoord niet exact is – op vragen zoals : « Bent U schuldig aan fraude ? ». De afwijking van het verbod afgeleid van art. 6 § 1 van de ECHR betreft inderdaad enkel documenten of mondelinge inlichtingen met betrekking tot de uitoefening van het beroep, en dus enkel de medische feiten aangaande.
Het is echter verstandig om tijdens een onderzoek door de DGEC zich bewust te blijven van het – soms subtiele – onderscheid tussen actieve medewerking aan het onderzoek wat betreft de medische feiten en het recht op stilzwijgen met betrekking tot het surplus.
Aldus, om het voorbeeld te nemen van ons artikel van 29 juli 2008 over de algemene verklaringen afgelegd door de zorgverstrekker tijdens een verhoor door een geneesheer-inspecteur van de DGEC (zie hierboven), de vraag : « Wat is het percentage van prothesen vervaardigd in minder fasen dan voorzien door de reglementering ? » verplicht niet tot een antwoord zoals voorzien in art. 171 GVU-wet (de tandarts mag zich in stilzwijgen hullen), en dat omwille van de volgende twee redenen :
a) het antwoord is zelfbeschuldigend ;
b) het gaat hier niet om een feitelijke inlichting maar om een arbeidvergende berekening.
Echter, in de – weinig waarschijnlijke – hypothese dat de inspecteur proces-verbaal zou opstellen voor het verhinderen van het vervullen van zijn opdracht, en deze zou doorgeven aan het Parket, zal het tenslotte aan de rechter zijn van het repressief rechtscollege, om in functie van de feitelijke elementen te oordelen, waarbij elke gestelde vraag als een geval apart zal bekeken worden.