Tandheelkundige reclame : Het Europese Gerechtshof bevestigt het verbod vervat in het Belgisch recht
Artikel 3 van de Belgische wet van 15 april 1958 met betrekking tot reclame voor tandverzorging sanctioneert (strafrechterlijk) de handelingen die overtredingen begaan ten aanzien van artikel 1er van de genoemde wet, die als volgt luidt :
Niemand mag voor het verzorgen of voor het doen verzorgen door een al dan niet bevoegd persoon, in België of in het buitenland, van aandoeningen, letsels of afwijkingen van de mond en van de tanden rechtstreeks of indirect enige reclame maken, zoals door uitstallingen of uithangborden, door opschriften of platen die kunnen misleiden omtrent de wettelijke aard van de opgegeven activiteit, door prospectussen, circulaires, brochures, strooibiljetten, langs de pers, de ether of de bioscoop, door de belofte of het verlenen van allerhande voordelen, zoals kortingen, kosteloos vervoer van patiënten, of door optreden van ronselaars of klantenjagers.
Onder reclame, zoals in dit artikel omschreven, is niet begrepen het feit voor de mutualistische klinieken en poliklinieken ter kennis van hun leden te brengen de zitdagen en ‑uren, de naam van hun titularissen en de wijzigingen die ermede verband houden.”
Echter, een tandtechnieker, eigenaar van tezelfdertijd en van een tandheelkundig laboratorium en van een praktijk maakte reclame in een telefoongids. Dit beviel natuurlijk niet aan de « Union de Dentistes et Stomatologistes de Belgique » (UPR), dewelke klacht indiende.
Hij heeft dus moeten terechtstaan voor de correctionele rechtbank van Brussel en verdedigde zich door te argumenteren dat het verbod op tandheelkundige reclame vervat in de Belgische wet in strijd is met bepaalde artikels van het EC Verdrag met betrekking tot de vrije mededinging tussen ondernemingen.
De rechtbank heeft dus in december 2005 een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HJEG), dat in zijn arrest van 13 maart als volgt antwoordde :
Artikel 81 EG, gelezen in samenhang met de artikelen 3, lid 1, sub g, EG en 10, tweede alinea, EG, staat niet in de weg aan een nationale wettelijke regeling die eenieder en tandverzorgers verbiedt, in het kader van een vrij beroep of een praktijk voor tandverzorging op welke wijze ook reclame inzake tandverzorging te maken.
Referenties : HJEG, 13 maart 2008, in zaak C-446/05, Ioannis Doulamis – consulteerbaar op de site http://curia.europa.eu/ – kies « Rechtspraak » vervolgens numerieke toegang tot de zaken.