Securimed derde betaler
  • Eerste tariferingsdienst van derde-betaler voor geneesheer-specialisten en tandartsen
  • Nazicht van de verzekerbaarheid van patiënten
  • Juridische bijstand in geval van vervolging door de DGEC (Dienst voor Geneeskundige Controle van het RIZIV)
  • Opvolging van betalingen door de VI

Melktanden bij patiënten ouder dan 15 jaar : hoe attesteren ?

07/03/2012 by Lth. D. HATZKEVICH

In geval van agenesie van een definitieve tand is er – bij gebrek aan groei ervan naar het oppervlakte – geen resorptie van de tandwortels van de melktand, die bijgevolg op zijn plaats blijft.

Indien de patiënt ouder is dan 15 jaar dient men theoretisch gezien de Nomenclatuur te gebruiken die bestemd is voor de melktanden, terwijl deze maar geldig is tot de voltooiing van het 15de levensjaar.

Om uit deze patstelling te geraken, dient men als volgt te attesteren :

a) kroonvulling : men vermeldt het tandnummer van de melktand en men attesteert de codes van de definitieve tanden, met maximaal een driekvlaksvulling (cfr melktand) ;

b) wortelkanaalvulling : men vermeldt het tandnummer van de melktand en men attesteert de codes van definitieve tanden, maar hier zonder beperking van het aantal wortelkanalen*.

De VI verwerpen inderdaad de codes voorbehouden voor melktanden als de patiënt ouder is dan 15 jaar.
________________
* Dit gezegd zijnde rijst er een interessante vraag  : voor de definitieve tanden moet men ten minste tot op 2mm van de wortelpunt (radiologische apex) vullen, terwijl voor de melktanden de regel is dat de wortelkanaalvulling minstens 1/3 van het kanaal moet bedragen !

En hoe zit het in geval van agenesie van een definitieve tand ?

Vanuit tandheelkundig oogpunt, indien de tand definitief is – ook als het om een melktand gaat -, moet men natuurlijk het wortelkanaal tot op het einde vullen, dwz tot aan de fysiologische apex.

Anderzijds, vanuit reglementair oogpunt, volstaat het om tot op 1/3 van het kanaal te vullen.

No Comments »

Grote meerderheid huisartsen en specialisten schaart zich achter medico-mutakkoord

29/02/2012 by admin

(Belga) Bijna negen op de tien huisartsen en vier op de vijf specialisten hebben zich achter het medico-mutakkoord van eind vorig jaar geschaard. Minister van Sociale Zaken Laurette Onkelinx verheugt zich over de cijfers.

Het akkoord tussen artsen en ziekenfondsen legt de tarieven voor de geneeskundige verrichtingen vast. De betrokkenen legden de tarieven voor dit jaar vast in een akkoord dat ze op 21 december afsloten. Het voorziet dat de artsen de indexering van hun honoraria deels laten schieten. Dat moet een besparing van 130 miljoen euro mogelijk maken. Belangrijk voor de patiënt is dat het remgeld – het gedeelte dat hij zelf betaalt – niet of nauwelijks verhoogt. Minister Onkelinx kreeg woensdag de cijfers binnen over het aantal artsen en specialisten dat zich achter het akkoord schaart of het verwerpt. Bij de huisartsen gaf 87 procent zijn fiat voor het akkoord (91 pct in Vlaanderen, 85 pct in Wallonië en 79 pct in Brussel), bij de geneesheren-specialisten is dat 80 pct (79 pct in Vlaanderen, 82 pct in Wallonië en 78 pct in Brussel). Onkelinx zegt verheugd te zijn over de hoge cijfers. Ze zegt dat die een belangrijke vooruitgang betekenen voor de toegankelijkheid van de zorg. « De tariefzekerheid van de gezondheidszorg vormt immers een primordiaal element: ze zorgt ervoor dat heel de bevolking in de onmiddellijke omgeving kwaliteitsvolle geneesheren vindt die tegen betaalbare prijzen zorg verstrekken », verklaart de PS-minister.

No Comments »

DGEC, leugens en Pro-Justitia

23/02/2012 by Dr R. BOURGUIGNON

Patiënten zijn fantastische mensen… behalve als ze eender wat beginnen te vertellen aan de RIZIV inspecteurs.

De redenen voor deze valse verklaringen zijn divers : het vaakst denkt de patiënt dat hij het onderwerp uitmaakt van het onderzoek en zal hij dus de verzorging en de toevlucht tot de derdebetalers regeling, het aantal zittijden, enz. minimaliseren.

En er zijn nog andere redenen om te liegen…

Zo is er bijvoorbeeld de werkloze die in het zwart bijklust en bijgevolg over middelen beschikt die niet in overeenkomst zijn met zijn officieel statuut… maar, wat is het toch leuk om zijn gezondheidszorgen niet te moeten voorfinancieren.

En dus gaat hij behendig « slalommen » tussen twee diametraal tegenovergestelde begrippen : hij bevindt zich niet in een moeilijke financiële situatie, en toch is hij niet in staat om zijn tandarts in contanten te verlonen !

Tijdens hun verhoor deinzen sommige patiënten niet terug voor een tegenstrijdigheid meer of minder : ze hebben eigenhandig* – herhaaldelijk zelfs – een verklaring van « financiële noodsituatie » ondertekend, maar ze « herinneren zich niet », ze hebben « niet gelezen », « niet gezien », « niet begrepen »…

Het ergste van al is dat al deze « fluttige » verklaringen gretig opgetekend worden door de RIZIV inspecteurs in de opgestelde Pro-Justita, die zodoende een gemakkelijke manier gevonden hebben om de zorgverstrekker te beschuldigen, zonder zich het minste te bekommeren over het waarheidsgehalte ervan !

Want in een dergelijk systeem is de patiënt, van zijn kant, niet meer verantwoordelijk : in theorie riskeert hij strafrechtelijke sancties voor valse verklaringen aan een RIZIV inspecteur, maar in de praktijk…

Hieronder volgt een greep uit de verklaringen betrekkelijk tot zorgen daterend van voor 1 maart 2009, gevolgd door de verzekeringscode van de patiënt :

Martine A. geboren in 1965 (44 jaar) : verkoopster in een bakkerij – « Ik heb geen zware gezondheidsproblemen (sic) behalve dan astma, slaapstoornissen, circulatiestoornissen in de benen en ernstige tandproblemen … Om de erelonen [van mijn tandarts] te betalen geef ik haar een kleefbriefje … maar ik heb onlangs vernomen dat als ik haar had gemeld dat ik OMNIO ben ik niets had hoeven te betalen. Ik ben OMNIO sinds dat het geopend werd (sic), want ik ben gescheiden, ik heb een halftijdse werkloosheidsuitkering en ik heb drie kinderen in co-ouderschap. Bovenop het kleefbriefje moet ik [bij mijn tandarts] een document ondertekenen waarin staat dat ik in een financiële noodsituatie verkeer, hetgeen juist is, ik zou er moeite mee hebben om de totaliteit van de erelonen te betalen. » [111/111]

Brahim B. geboren in 1964 (45 jaar) : industrieel mecanicien, werkonbekwaam – « Ik leid aan angor, ik heb vijf stents. Ik neem Plavix, Coversyl, Atenolol, Asaflow en Zocor … Mijn tandarts, ik herinner mij niet aan haar naam … In december 2008 kon ik niet tientallen euro’s voor een raadpleging betalen, ik ben werkonbekwaam en ik ben in schuldbemiddeling sinds juni-juli 2008. Voor mei 2008 werkte ik nog, dan had ik de volle pot voor een raadpleging kunnen betalen. U toont mij een document met mijn handtekening dat gevoegd is aan het getuigschriftnummer 08*0032/15, ik ben mij ervan bewust dat ik soms dergelijke papieren ondertekend heb, waarin ik verklaar dat ik in een financiële noodsituatie verkeer terwijl dit niet het geval was, maar dat is niet mijn fout, ik teken dat papier al jaren, ik lees niet wat erop staat. Mijn tandarts heeft mij dit papier altijd laten ondertekenen, van sinds dat ik haar raadpleeg. » [110/110]

Michel B. geboren in 1984 (24 jaar) : werkloos – « Om de verzorging te betalen, teken ik een papier, ik ben niet zeker van wat erop staat, volgens mij is het de raadpleging met de datum, ik weet niet waarom ik dat papier moet tekenen … Voor elke raadpleging is het dezelfde procedure. Ik krijg geen getuigschrift voor het ziekenfonds voor terugbetaling … Ik geef een kleefbriefje voor elke raadpleging. Als [mijn tandarts] mij de totaliteit van de verzorging had laten betalen, hetzij meerdere tientallen euro’s, had ik ze kunnen betalen. Ik was niet in een financiële noodsituatie in december 2008. U toont mij een wit document dat gevoegd is aan het getuigschrift voor verstrekte hulp met de nummer 08*0034/16 van 16.12.2008. Dit is wel degelijk mijn handtekening op dit document waarin ik verklaar mij te bevinden in een individuele financiële noodsituatie en/of oververschulding … » [110/110]

Fillippas C. geboren in 1964 (45 jaar) : arbeider met invaliditeit – « Ik werd aan mijn onderrug geopereerd en hierdoor ben ik werkonbekwaam sinds ongeveer 2001-2002. Ook de zenuwen in mijn nek zijn geplet. Als geneesmiddel neem ik Dafalgan, Dafalgan codeïne en Pantazol … Om de verzorging bij [mijn tandarts] te bekostigen geef ik een kleefbriefje voor elke raadpleging en betaal ik niets, ik ben met invaliditeit bij het ziekenfonds voor meer dan 66%. Ik teken geen enkel document, ik overhandig alleen een kleefbriefje, dat is alles. » [121/121]

Philippe D. geboren in 1957 (52 jaar) : zelfstandig kapper – « Ik verkeer in goede gezondheid, maar mijn tanden, dat is een catastrofe … Voor de erelonen geef ik een kleefbriefje … maar ik teken een papier, ik weet niet wat erop staat behalve mijn naam. Ik ben niet in een financiële noodsituatie…  » [410/460]

Nicola G. geboren in 1948 (61 jaar) : werkloze lasser – « Ik neem medicatie voor hoge bloeddruk, Nobiten en ook Asaflow … ik neem ook Simvastatine en nog iets voor het hart, ik herinner mij niet wat … Voor de lopende verzorging … geef ik een kleefbriefje en teken ik een kleine witte fiche waarvan ik u niet kan zeggen wat erop geschreven staat. In december 2008, zou ik tientallen euro’s moeten betalen voor een raadpleging … ik was niet in een financiële noodsituatie, noch in oververschulding. U toont mij het witte document gevoegd aan dit getuigschrift met nummer 08*0032/45, het is wel degelijk mijn handtekening, maar dat is een absurditeit, men heeft mij om het even wat laten ondertekenen, het is [mijn tandarts] die mij dit papier liet ondertekenen, maar ik was niet in oververschulding. Ik heb niet gekeken wat op dit papier geschreven stond. » [110/110]

Antonia O. geboren in 1964 (45 jaar) : arbeidster –  » Ik heb geen grote gezondheidsproblemen. Ik neem alleen Reductil om gewicht te verliezen … ik geef altijd een kleefbriefje van het ziekenfonds en ik teken een wit blaadje, ik heb het nog nooit gelezen, ik weet niet wat erop staat … Ik werk met Dienstencheques sinds oktober 2008, maar daarvoor was ik werkloos. U toont mij een wit papier gehecht aan het getuigschrift met nummer 08*0034/03, het is wel degelijk mijn handtekening, maar ik heb dit papier nooit gelezen, ik heb het ondertekend zonder er aandacht aan te schenken, maar het is waar dat de financiële situatie moeilijk was op dat moment, mijn man was economisch werkloos, ik heb mijn spaarverzekering moeten stopzetten begin januari 2009 om geen schulden te hebben. » [110/110]

Laura P., geboren in 1991 (18 jaar) : studente – « Ik ben gezond, ik ken niet de naam van mijn behandelend geneesheer, ik ga zo goed als nooit naar hem. Mijn tandarts heeft haar praktijk te G … Ik weet niet meer hoe ze heet. Voor elke raadpleging geef ik een kleefbriefje van het ziekenfonds en ik geef nooit contant geld. » [111/111]

Yviane P. geboren in 1949 (59 jaar) : werkonbekwame bediende – « Op gebied van algemene gezondheid, heb ik twee discus hernia. Ik heb diabetes met 3 insulines per dag, ik heb hypertensie, ik werd geopereerd aan mijn schildklier. Op 10.07.08 heeft men spataders bij mij verwijderd, ik had een flebiet aan mijn linker been, dus heb ik Sintrom genomen, met zekerheid twee maanden voor de operatie, na de operatie heb ik geen Sintrom meer genomen maar wel Daflon … Om de erelonen van mijn tandarts te betalen tijdens elke raadpleging … geef ik twee kleefbriefjes, ze laat mij een papier ondertekenen om te staven dat men zich aangeboden heeft en dat ze de verzorging heeft uitgevoerd, ik weet niet hoe dat werkt, noch wat er op het papier staat. Mijn tandarts geeft mij nooit een getuigschrift voor het ziekenfonds. Mijn tandarts heeft altijd zo gewerkt, ik heb nooit gezegd dat ik mij in een financiële noodsituatie bevond die het mij onmogelijk maakte de verzorging te betalen. Ik ben werkonbekwaam, ik heb 32.000 franken (793 euro) per maand, mijn echtgenoot heeft 40.000 frank (991 euro) per maand en een supplement van de fabriek…  » [120/120]

Brigitte V. geboren in 1962 (48 jaar) : werkzoekende + dienstencheques – « Ik verkeer in goede gezondheid, ik neem geen medicatie … Het is vanwege de financiële problemen dat ik [mijn tandarts] verkozen heb boven T. … Voor elke raadpleging bij [mijn tandarts] moet ik een papier ondertekenen, maar ik kan u niet zeggen wat dat voor een papier is. Sinds een jaar ben ik WIGW, in feite OMNIO, dus ik betaal niets meer bij [mijn tandarts] , ik teken alleen het papier. » [111/111]

Men ziet dat de RVV-OMNIO patiënten – Martine A, Filippas C, en Brigitte V – het eerlijkst zijn** ; hun statuut geeft hen namelijk recht op derdebetalers voor alle verstrekkingen, zonder het minste « klein papier » te hoeven ondertekenen… zelfs als ze het vergeten zijn om hun tandarts ervan op de hoogte te brengen dat ze voorkeursgerechtigd zijn.

Terwijl de anderen – diegenen die aan hun tandarts verklaren dat ze niet over de middelen beschikken om in contanten af te rekenen, en die nochtans het tegenovergestelde verklaren aan de RIZIV inspecteur -, werden misleid door de nieuwe reglementering betreffende de OIFNS ingevoerd op 1 maart 2009 : Michel B, Nicola G. Antonia O. en consoorten, schrijven nochtans allen – eigenhandig – de in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde tekst « Ik verklaar op erewoord dat ik mij in een situatie bevindt die de toepassing van de derdebetalersregeling mogelijk maakt »

Maar deze ongelukkigen zullen ongetwijfeld beweren dat ze « niet begrepen hebben wat ze schreven » of dat ze ertoe « gedwongen » werden om deze regels te schrijven…
_________________
* In het geval dat ons bezighoudt, ondertekenden alle patiënten eigenhandig de OIFNS
** Het zijn dezelfde patiënten die het minste risico lopen (voor zover het bestaat…) om de toepassing van de derdebetalers regeling te vragen

No Comments »

Minder koopkracht en meer werkloosheid in 2012

23/02/2012 by admin

(Belga) Het jaar 2012 biedt op sociaal-economisch vlak slechts sombere vooruitzichten, zo blijkt uit een studie van econoom Philippe Defeyt van het Institut pour un Développement Durable (instituut voor duurzame ontwikkeling, IDD). Er wordt een dalende koopkracht en een stijgende werkloosheid verwacht.

In 2012 zal de gemiddelde koopkracht per hoofd drie procent lager liggen dan in 2009, toen er een historische piek werd bereikt. De koopkracht van mensen die een minimumuitkering ontvangen stagneert al sinds een jaar of tien, ondanks verhogingen buiten de index. Dat komt volgens Defeyt door de relatief snellere prijsstijgingen voor de betrokken gezinnen. Zo zijn de voedings- (+38 procent), de huur- (+44 procent) en de energieprijzen (+77 procent) tussen 2010 en 2012 sneller gestegen dan de index. Deze producten en diensten maken soms tot tachtig procent uit van het budget van gezinnen met een laag inkomen. Globaal genomen is het leven voor de gemiddelde consument 31 procent duurder geworden. Maar voor huishoudens met een laag inkomen die huren, bedraagt dat volges de studie 45 procent. Daarnaast wordt dit jaar nog een stijgende werkloosheid verwacht. « Het aantal werklozen dat we dit jaar zullen kennen, gaat dicht aanleunen tegen de maxima die we in het midden van het vorige decennium hebben aangetroffen », aldus Philippe Defeyt.

No Comments »

Procedurereglement van de Kamers van eerste aanleg en van de Kamers van beroep bij de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het RIZIV

17/02/2012 by admin

J U S T E L     –     Geconsolideerde wetgeving
Einde Eerste woord Laatste woord Aanhef
Inhoudstafel
Einde Franstalige versie
belgiëlex . be     –     Kruispuntbank Wetgeving

Titel
9 MEI 2008. – Koninklijk besluit tot bepaling van de werkingsregels en het Procedurereglement van de Kamers van eerste aanleg en van de Kamers van beroep bij de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het RIZIV.

Bron : SOCIALE ZEKERHEID
Publicatie : 20-06-2008 nummer : 2008022275 bladzijde : 31814   BEELD
Dossiernummer : 2008-05-09/72
Inwerkingtreding : 30-06-2008 (Art.22)

Inhoudstafel Tekst Begin
HOOFDSTUK I. – Algemene bepalingen.
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. – De aanhangigmaking.
Art. 3-6
HOOFDSTUK III. – De griffie en de rol.
Art. 7-11
HOOFDSTUK IV. – De verklaring van verschijning.
Art. 12
HOOFDSTUK V. – De mededeling van stukken.
Art. 13-14
HOOFDSTUK VI. – De conclusies.
Art. 15-17
HOOFDSTUK VII. – De zittingen.
Art. 18-20
HOOFDSTUK VIII. – Slotbepalingen.
Art. 21-23

Tekst Inhoudstafel Begin
HOOFDSTUK I. – Algemene bepalingen.

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder :
1° de gecoördineerde wet : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
2° griffie : de griffie van de Kamers van eerste aanleg en de Kamers van beroep, bedoeld in artikel 145, § 3, tweede lid van de gecoördineerde wet;
3° voorzitter : de magistraat bedoeld in artikel 145, § 1, tweede lid, 1°, van de gecoördineerde wet of artikel 145, § 1, derde lid, 1°, van dezelfde wet;
4° verzoekende partij : de verzoeker of zijn raadsman.

Art. 2. Met uitzondering van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle, vermeld elke partij in een procedure voor de Kamers van eerste aanleg of beroep, haar wettelijke of gekozen woonplaats in België, in het eerste ingediende procedurestuk.
Elke wijziging van woonplaats wordt onmiddellijk aan de griffie meegedeeld met een ter post aangetekende brief, met vermelding van het rolnummer van het beroep waarop de wijziging betrekking heeft.
Iedere kennisgeving, mededeling, oproeping, gericht aan de vorige woonplaats en daterend van vóór de ontvangst van voornoemde ter post aangetekende brief, wordt als regelmatig beschouwd.

HOOFDSTUK II. – De aanhangigmaking.

Art. 3. Bij de Kamers van eerste aanleg en de Kamers van beroep worden de betwistingen, bedoeld in artikel 144, §§ 2 en 3, van de gecoördineerde wet, aanhangig gemaakt bij verzoekschrift, gericht aan de voorzitter en toegezonden met een ter post aangetekende brief of ter griffie neergelegd tegen ontvangstbewijs.

Art. 4. Op straffe van onontvankelijkheid, wordt het verzoekschrift gedateerd en ondertekend door de verzoekende partij en bevat de volgende vermeldingen :
1° de naam, voornaam, beroepscategorie en woonplaats van de verzoekende partij;
2° het voorwerp van de eis of het beroep en de vermelding van de feiten en de middelen;
3° de naam, voornaam, beroep en woonplaats van de tegenpartij.
Voor de toepassing van het eerste lid, 1° en 3°, volstaat bij rechtspersonen de vermelding van hun benaming, juridische aard en maatschappelijke zetel.

Art. 5. De verzoekende partij voegt aan haar verzoekschrift zoveel afschriften toe als het aantal tegenpartijen in de zaak, alsook een inventaris van de ingeroepen stukken tot staving van haar verzoekschrift.
De verzoekende partij zendt tegelijkertijd met de neerlegging van haar verzoekschrift, ter informatie ook een afschrift hiervan aan de tegenpartijen.
In de gevallen bedoeld in artikel 144, § 2, 2°, 3° en § 3, 1° en 2°, van de gecoördineerde wet, voegt de verzoekende partij aan haar verzoekschrift een afschrift bij van de betwiste beslissing.

Art. 6. Verzoeken of beroepen kunnen als samenhangend behandeld worden, wanneer zij onderling zo verbonden zijn dat het wenselijk is ze samen in te leiden en te beoordelen, ten einde oplossingen te vermijden die onverenigbaar zouden kunnen zijn, wanneer de zaken afzonderlijk worden berecht.
In de gevallen bedoeld in artikel 144, § 2, 1° en 3°, van de gecoördineerde wet, kan de Leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle verschillende verzoeken of beroepen, betreffende meerdere zorgverleners, met éénzelfde verzoekschrift, aanhangig maken bij de Kamers van eerste aanleg, voor zover deze verzoeken of beroepen samenhangend zijn.

HOOFDSTUK III. – De griffie en de rol.

Art. 7. De Kamers van eerste aanleg en de Kamers van beroep worden bijgestaan door één gemeenschappelijke griffie, bestaande uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling, die ook bevoegd is voor de dossiers die in het Duits moeten afgehandeld worden.
De partijen en hun raadslieden kunnen er, gedurende de openingsdagen van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle, het proceduredossier inkijken van de zaak die hen aanbelangt.

Art. 8. § 1. De griffie houdt voor elk rechtscollege een algemene rol bij, waarop alle zaken in de volgorde van aanbieding ingeschreven worden, binnen acht dagen volgend op de ontvangst van het verzoekschrift.
Aan iedere zaak wordt een rolnummer toegekend, bestaande uit twee letters gevolgd door twee cijferreeksen, gescheiden met een streepje.
Voor de zaken ingeschreven op de rollen van de Nederlandstalige kamer van eerste aanleg en de kamer van beroep, zijn de twee letters respectievelijk NA en NB.
Voor de zaken ingeschreven op de rollen van de Franstalige kamer van eerste aanleg en de kamer van beroep, zijn de twee letters respectievelijk FA en FB.
Voor de zaken die in het Duits ingeleid werden, zijn de twee letters respectievelijk DA en DB.
Voor de zaken ingeschreven op de rollen van de Kamers van eerste aanleg en de Kamers van beroep, betreft de eerste reeks van drie cijfers de numerieke volgorde van inschrijving en de tweede cijferreeks stemt overeen met de twee laatste cijfers van het kalenderjaar.
§ 2. Binnen acht dagen na de inschrijving op de rol, verwittigt de griffie de verzoekende partij en de tegenpartijen aan wie een voor eensluidend verklaard afschrift van het verzoekschrift bezorgd wordt.
Aan de partijen wordt binnen acht dagen ook een voor eensluidend afschrift toegezonden van alle beslissingen, beschikkingen of maatregelen, uitgesproken of bevolen door het rechtscollege bij wie de zaak aanhangig is. Voor de kennisgeving van andere procedurestukken geldt dezelfde termijn.
Alle kennisgevingen, adviezen, oproepingen of mededelingen van de griffie worden verzonden met een ter post aangetekende brief of rechtstreeks aan de bestemmeling overhandigd tegen ontvangstbewijs.
§ 3. De griffie verzekert permanent de organisatie van de vaststellingen, onder leiding van de voorzitter van het rechtscollege bij wie de zaken aanhangig zijn.

Art. 9. De rol van elk rechtscollege wordt door de griffie schriftelijk of elektronisch bijgehouden.
De rol vermeldt minstens voor elke zaak die er op ingeschreven is :
1° de namen, voornamen, beroepen en de woonplaatsen van de partijen;
2° de volledige identiteitsgegevens van de eventuele raadslieden van de partijen;
3° de kamer aan wie de zaak werd toegewezen;
4° in het geval van hoger beroep, de instantie die, of het rechtscollege dat de betwiste beslissing heeft genomen en de datum van die beslissing.
Voor de toepassing van het tweede lid, 1°, wordt de identiteit van de rechtspersoon vermeld overeenkomstig artikel 4.

Art. 10. Voor de zaken ingeschreven op de rollen van de Kamers van eerste aanleg en de Kamers van beroep wordt een proceduredossier samengesteld, dat op de griffie bewaard blijft.
Het proceduredossier bevat in het bijzonder :
1° de gedinginleidende stukken en de ter ondersteuning neergelegde stavingsstukken;
2° de door de partijen neergelegde bijkomende stukken tijdens de afhandeling van het geding;
3° de kennisgeving, conclusies en memories van de partijen;
4° de processen-verbaal van de terechtzittingen of de onderzoeksmaatregelen bevolen door de voorzitter, in het bijzonder de verschijning van de getuigen of de aanwijzing van deskundigen, alsook alle andere stukken opgesteld door de voorzitter;
5° het stuk betreffende de eedaflegging van de deskundige en de getuigen;
6° de verslagen opgesteld bij uitvoering van de voorlopige maatregelen bedoeld in artikel 16, § 3;
7° het onderzoeksdossier opgesteld door de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle;
8° de uitgesproken beslissingen in de zaak.

Art. 11. De partijen kunnen zich een afschrift laten afleveren van de stukken uit het proceduredossier.
De kosten van het afschrift en de modaliteiten voor aflevering wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 17 augustus 2007 tot vaststelling van het bedrag van de vergoeding verschuldigd voor het ontvangen van een afschrift van een bestuursdocument of een document met milieu-informatie.

HOOFDSTUK IV. – De verklaring van verschijning.

Art. 12. § 1. De verwerende partij of de geïntimeerde deelt de griffie een verklaring van verschijning mee, of legt deze neer, binnen vijftien dagen volgend op de kennisgeving van de inschrijving van de zaak op de rol van de Kamers van eerste aanleg of de Kamers van beroep.
§ 2. De verklaring van verschijning vermeldt :
1° de identiteit, de beroepscategorie en de woonplaats of de zetel van de partij die verklaart te verschijnen en van haar eventuele raadslieden;
2° de beroepscategorie waartoe de zorgverlener verklaart te behoren, overeenkomstig artikel 145, § 1, vierde lid, van de gecoördineerde wet.
Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, wordt de identiteit van de rechtspersoon vermeld overeenkomstig artikel 4.

HOOFDSTUK V. – De mededeling van stukken.

Art. 13. De partijen zullen de stukken die zich nog niet in het proceduredossier bevinden mededelen alvorens ze te gebruiken.
De verzoekende partij moet deze mededeling doen binnen vijftien dagen na de kennisgeving door de griffie van de inschrijving van de zaak op de rol. Voor de tegenpartij geldt dit vanaf de mededeling van haar conclusies.
Alle memories, nota’s, stukken en verzoekschriften, niet meegedeeld uiterlijk op hetzelfde tijdstip als de conclusies, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.

Art. 14. De mededeling van de stukken gebeurt ofwel met een ter post aangetekende brief, ofwel door de neerlegging van de stukken ter griffie tegen ontvangstbewijs, waar de partijen ze ter plaatse zullen kunnen raadplegen en zich zonodig afschriften laten afleveren, volgens de modaliteiten bepaald in artikel 11, tweede lid. De stukken zijn vooraf ingebonden en geïnventariseerd.

HOOFDSTUK VI. – De conclusies.

Art. 15. De partijen zenden het origineel van hun conclusies naar de griffie, of leggen dit daar neer tegen ontvangstbewijs.
De partijen vermelden in hun conclusies het rolnummer van de zaak.
De inventaris van de stukken wordt aan de conclusies toegevoegd.
De conclusies van de partijen vermelden hun naam, voornaam en woonplaats en zijn ondertekend door de partij of haar raadsman, wanneer deze laatste advocaat is. De identiteit van de rechtspersoon wordt vermeld overeenkomstig artikel 4.

Art. 16. Alle conclusies worden ter informatie aan de tegenpartij of haar raadsman gezonden, ten laatste op het ogenblijk dat deze ook aan de griffie worden gezonden of daar neergelegd.

Art. 17. § 1. De verweerder of geïntimeerde beschikt over drie maanden om antwoordconclusies aan de griffie mee te delen.
De verzoeker beschikt over drie maanden om zijn repliekconclusies neer te leggen.
De verweerder of geïntimeerde heeft één maand om eventueel aanvullende conclusies op te stellen.
De bovenvernoemde termijnen worden gerekend, vanaf de kennisgeving door de griffie van de desbetreffende stukken, binnen vijftien dagen na hun neerlegging of ontvangst op de griffie.
Wanneer de voornoemde termijnen aflopen tijdens de periode van 1 juli tot 31 augustus, worden deze verlengd tot 15 september.
§ 2. De laattijdig neergelegde conclusies worden ambtshalve uit de debatten geweerd, waarna de procedure onafgebroken wordt voortgezet.

HOOFDSTUK VII. – De zittingen.

Art. 18. § 1. Wanneer de zaak in staat van wijzen is worden de partijen, in naam van de voorzitter, door de griffie opgeroepen om te verschijnen. De adviserend geneesheren, de geneesheren en apothekers-inspecteurs, de verpleegkundigen-controleurs, de sociaal controleurs en de betrokken zorgverleners worden opgeroepen met een ter post aangetekende brief. Hun raadslieden en de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle, met een gewone brief.
De oproeping wordt ten laatste één maand vóór de zittingsdatum verzonden.
§ 2. De debatten voor de Kamers van eerste aanleg en de Kamers van beroep verlopen openbaar, voor zover deze openbaarheid geen afbreuk doet aan de openbare orde, de goede zeden of het beroepsgeheim.
Ten laatste één week vóór de openbare terechtzitting, moet de belanghebbende partij op een gemotiveerde wijze vragen dat de zitting achter gesloten deuren zou plaatsvinden. Na de andere partijen hiervoor te hebben gehoord, beraadslaagt de bevoegde Kamer achter gesloten deuren en deelt haar beslissing mee.
De beslissing tot niet openbaarheid van de zitting is gemotiveerd.
§ 3. De Kamers van eerste aanleg en de Kamers van beroep kunnen alle mogelijke maatregelen bevelen, alvorens recht te doen.

Art. 19. § 1. De voorzitter van de bevoegde kamer kan altijd de verschijning in persoon van de partijen bevelen.
§ 2. Behalve wanneer zij rechtsgeldig verhinderd is, belet de niet verschijning van een nochtans regelmatig opgeroepen partij, de bevoegde kamer niet de zaak te onderzoeken en zich rechtsgeldig uit te spreken over het geschil dat haar wordt voorgelegd.
§ 3. Na de pleidooien en de eventuele replieken, sluit de voorzitter de debatten.
De beslissing tot het sluiten van de debatten wordt op het proces-verbaal van de terechtzitting vermeld.
§ 4. Wanneer de voorzitter de zaak in beraad neemt voor uitspraak van de beslissing, stelt hij hiervoor een datum vast binnen zes weken te rekenen vanaf de sluiting van de debatten.
Wanneer de uitspraak niet binnen deze termijn kan gebeuren, wordt de reden van de vertraging op het proces-verbaal van de terechtzitting vermeld.
§ 5. De Kamers van eerste aanleg en de Kamers van beroep beraadslagen achter gesloten deuren; het geheim van de beraadslaging wordt gewaarborgd.
§ 6. De beslissingen zijn gemotiveerd en worden door de voorzitter in openbare terechtzitting uitgesproken. Zij worden ondertekend door de voorzitter en de vertegenwoordiger van de griffie die hem bijstaat.

Art. 20. Binnen acht dagen, volgend op de uitspraak van de beslissing, zendt de griffie een voor eensluidend verklaard afschrift met een ter post aangetekende brief aan de adviserend geneesheren, de geneesheren en apothekers-inspecteurs, de verpleger-controleurs, de sociaal controleurs en de betrokken zorgverleners. Aan de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle wordt een voor eensluidend verklaard afschrift toegezonden met een gewone brief. De raadslieden van de partijen ontvangen een afschrift van de beslissing met een gewone brief.
Overeenkomstig artikel 156 van de gecoördineerde wet, hebben de beslissingen uitwerking vanaf de kennisgeving ervan.
De brief waarmee kennis wordt gegeven van de beslissing, vermeldt de mogelijkheid tot het instellen van een hoger beroep voor een Kamer van beroep, wanneer de toegezonden beslissing werd uitgesproken door een Kamer van eerste aanleg, of een administratief cassatieberoep bij de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, wanneer de toegezonden beslissing werd uitgesproken door een Kamer van beroep. Deze brief bevat een korte beschrijving van de termijnen en de te vervullen formaliteiten om het hoger beroep in te stellen.
Wanneer de beroepstermijn aanvangt en afloopt tussen 1 juli en 31 augustus, wordt hij verlengd tot 15 september van het lopende jaar. Deze bepaling is echter niet van toepassing op de beroepstermijn in een administratief cassatieberoep bij de Raad van State.

HOOFDSTUK VIII. – Slotbepalingen.

Art. 21. De reeds vóór de inwerkingtreding van dit besluit ingestelde beroepen, worden afgehandeld overeenkomstig de volgende bepalingen :
§ 1. De partijen beschikken over de hiernavermelde termijnen om het dossier in staat van wijzen te brengen :
1° de geïntimeerde heeft één maand om op de akte van beroep te antwoorden;
2° de verzoeker in beroep heeft één maand om op de besluiten van de wederpartij te antwoorden;
3° de geïntimeerde heeft vijftien dagen voor zijn wederantwoord.
§ 2. De in § 1 bedoelde conclusietermijnen kunnen op verzoek van minstens één partij door de voorzitter van de Kamer worden gewijzigd.
Het verzoek wordt gericht aan de voorzitter door middel van een verzoekschrift dat de reden bevat waarom hij andere termijnen zou moeten bepalen en dat de gewenste termijnen aangeeft.
Het is ondertekend door de raadsman van de partij indien hij advocaat is of, wanneer dat niet het geval is, door de partij zelf, en neergelegd op de griffie in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn. Het wordt door de griffie met een aangetekende brief aan de partijen ter kennis gebracht en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun raadslieden.
De andere partijen kunnen, binnen vijftien dagen na de verzending van de aangetekende brief, op dezelfde wijze hun opmerkingen aan de voorzitter doen toekomen.
Binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in het voorgaande lid of na de neerlegging van het verzoekschrift wanneer het uitgaat van alle betrokken partijen, doet de voorzitter van de Kamer uitspraak op stukken, behalve wanneer hij het noodzakelijk acht de partijen te horen, in welk geval zij met een aangetekende brief opgeroepen worden; de beschikking wordt binnen acht dagen na de zitting gewezen.
De voorzitter van de Kamer bepaalt de termijnen om conclusie te nemen en de rechtsdag. Tegen de beschikking staat geen enkel rechtsmiddel open.
De conclusies die zijn medegedeeld na het verstrijken van de termijnen bedoeld in het vorige lid, worden ambtshalve uit de debatten geweerd.
§ 3. De partijen moeten hun stukken aan elkaar mededelen, alvorens er gebruik van te maken; anders wordt de rechtspleging ambtshalve geschorst.
De mededeling geschiedt door het neerleggen van de stukken op de griffie. De stukken worden vooraf door de partij of haar raadsman gebundeld en op een inventaris ingeschreven.
De mededeling kan ook in der minne en zonder formaliteiten geschieden. In elk geval moeten de stukken aan de griffie worden toegezonden of er neergelegd terzelfdertijd als zij worden meegedeeld aan de andere partijen.
De partijen geven de stukken terug uiterlijk binnen de termijn die hun gesteld is om hun conclusies te nemen. De niet medegedeelde stukken worden uit de debatten geweerd.
§ 4. de partijen zenden het origineel van hun conclusies aan de griffie of leggen ze aldaar neer. Zij kunnen een ontvangstbewijs vragen.
De conclusies van de partijen moeten hun naam, voornaam en woonplaats vermelden. De rechtspersonen delen de identiteit mee van de natuurlijke personen die zijn organen zijn.
Alle conclusies worden aan de tegenpartij of aan haar raadsman gezonden terzelfdertijd als zij op de griffie worden neergelegd. De neerlegging van de conclusies op de griffie geldt als kennisgeving.
Alle memories, nota’s en stukken die niet ten laatste uiterlijk tegelijk met de conclusies zijn meegedeeld, worden ambtshalve geweerd uit de debatten.

Art. 22. De artikelen 310bis tot 310decies van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 mei 2004, worden opgeheven.

Art. 23. Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Firenze, 9 mei 2008.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. L. ONKELINX.

Aanhef Tekst Inhoudstafel Begin
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 144, hersteld bij de wet van 21 december 2008, en artikel 145, hersteld bij de wet van 24 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de artikelen 310quater tot 310decies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 mei 2004;
Gelet op de adviezen van het Comité van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle, gegeven op 31 augustus 2007, 26 oktober 2007 en 21 december 2007;
Gelet op het advies 44.065/l van de Raad van State, gegeven op 21 februari 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale zaken,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Begin Eerste woord Laatste woord Aanhef
Inhoudstafel
Franstalige versie

No Comments »

Het einde van « De Huisarts »…

13/02/2012 by Dr R. BOURGUIGNON

In de stijl van « News of the World » van Rupert Murdoch prijkt er een enorme « Dank U » op pagina 1 van het allerlaatste nummer – het 1041ste – van « De Huisarts » uitgegeven op 9 februari 2012.

Het is geweten, « De Huisarts » en « Artsenkrant » smelten samen om een enkele titel te vormen, met de bijhorende afvloeiingen (Vincent Claes, Julie Guelette, Pascal Selleslagh, enz.) eigen aan dergelijke operaties.

De « Artsenkrant » – tenminste, zoals we hem heden kennen – zal niet meer in zijn papieren versie verspreid worden.

Dit is eerder goed nieuws voor het medisch corps, dat minder invloed zal ondervinden van deze zogezegd « medische » pers… maar in werkelijkheid in soldij van de farmaceutische industrie.

No Comments »

Recordaantal Belgen vraagt voedselhulp

08/02/2012 by admin

(Belga) De vraag naar voedselhulp breekt records in België. Intussen zijn al 117.440 landgenoten afhankelijk van voedselhulp, ruim 3.000 meer dan een jaar geleden. Dat melden Het Belang Van Limburg en Gazet van Antwerpen.

Wie een inkomen van minder dan 740 euro netto per maand, kan een beroep doen op de voedselbanken. Volgens gedelegeerd bestuurder van de federatie van Voedselbanken Alfons De Vadder gaat het vaak om alleenstaande moeders, geschorste werklozen en nieuwe Belgen. De voedselbanken ontvingen vorig jaar 13.385 ton voedsel, meer dan in 2010. Hun aanbod komt steeds meer van de Europese Unie. Al meer dan de helft komt uit het Europese fonds voor voedselhulp. De overschotten van de warenhuizen worden daarentegen almaar kleiner. De Vadder maakt zich dan ook grote zorgen over de discussie die momenteel op Europees niveau woedt over het voortbestaan van de Europese voedselhulp.

No Comments »

Wat voor « dossier » dient een tandarts over zijn patiënten bij te houden ?

02/02/2012 by Lth. D. HATZKEVICH

Deze vraag laat tegenwoordig veel inkt vloeien…

Niets in de GVU-wet, noch in de Nomenclatuur legt de tandarts de verplichting op om een « dossier » bij te houden zoals de geneesheren (bij hen handelt het zich om een deontologische verplichting, zie art. 38 en volgende van de Code van geneeskundige plichtenleer).

Voor de gewone verzorging volstaat het inderdaad dat de tandarts een eenvoudige steekkaart gebruikt, met daarop de data, de NGV codes en de tandnummers ; over het algemeen wordt dit al lang met computers beheerd en op elektronische datadragers gearchiveerd …

De inlichtingen hierboven volstaan om op een adequate manier de patiënt in te lichten mocht hij, krachtens artikel 9* van de wet van 22 augustus 2002, kennis willen nemen van de uitgevoerde tandverzorging** (de wet beoogt vooral gegevens die door doctors in de geneeskunde vergaard worden).

Wat betreft de radiografieën, deze worden bijgehouden overeenkomstig de beschikkingen van art. 1, § 8 van de Nomenclatuur van geneeskundige verstrekkingen (NGV) :

§ 8. Onverminderd de bewaringstermijnen die door andere wetgevingen of door de regelen van de medische plichtenleer zijn opgelegd, moeten de verslagen, documenten, tracés en grafieken waarvan sprake is in de omschrijvingen in deze nomenclatuur, alsmede de protocollen van radiografieën en van laboratorium-onderzoeken, gedurende ten minste twee jaar worden bewaard.

De controleradiografieën van wortelkanaalvullingen worden vastgehecht aan de tandheelkundige steekkaart (art. 6, § 4 van de NGV) :

§ 4. De verzekeringstegemoetkoming voor de behandeling en vulling van één of meerdere wortelkanalen van eenzelfde tand, ongeacht het aantal tijdens de behandeling gevulde kanalen, is slechts verschuldigd indien een radiografie, welke door de practicus in het dossier van de patiënt wordt bewaard en door de adviserend geneesheer ter inzage kan worden opgevraagd, aantoont dat voor een definitieve tand, elk zichtbaar kanaal ten minste tot 2 mm van de apex is gevuld en dat voor een melktand, elk zichtbaar kanaal over ten minste een derde van de lengte is gevuld.

Het honorarium voor deze behandeling en vulling omvat alle peroperatief gebruikte diagnostische hulpmiddelen met het oog op het bepalen van de wortelkanaallengte en de controleradiografie.

De tandarts hoeft dus niet – behoudens verstrekkingen uitgevoerd in het kader van de diverse jaarlijkse***, semestriële of parodontologische**** mondonderzoeken – de anamnese, het “operatieverslag” van elke uitgevoerde vulling, het behandelingsplan, of de genomen beelden, enz op te tekenen, noch a fortiori in het dossier te bewaren.

Wij raden echter aan om de voorgeschreven geneesmiddelen te noteren, behalve als het gaat om banale pijnstillers die de patiënt zonder voorschrift kan bekomen (bijv. DAFALGAN®). Hetzelfde geldt voor algemene ziekten (zoals diabetes) of allergieën (op bepaalde antibiotica) die een weerslag hebben op de mondgezondheid en die er baat bij hebben om op de fiche van de patiënt vermeld te worden.

Het tandheelkundig dossier is dus – tot spijt van wie het benijdt – een vereenvoudigde versie van het medisch dossier dat bijgehouden wordt door geneesheren.
_______________
* Art. 9. § 1. De patiënt heeft ten opzichte van de beroepsbeoefenaar recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier.
Op verzoek van de patiënt voegt de beroepsbeoefenaar door de patiënt verstrekte documenten toe aan het hem betreffende patiëntendossier.
§ 2. De patiënt heeft recht op inzage in het hem betreffend patiëntendossier.
Aan het verzoek van de patiënt tot inzage in het hem betreffend patiëntendossier wordt onverwijld en ten laatste binnen 15 dagen na ontvangst ervan gevolg gegeven.
De persoonlijke notities van een beroepsbeoefenaar en gegevens die betrekking hebben op derden zijn van het recht op inzage uitgesloten.
Op zijn verzoek kan de patiënt zich laten bijstaan door of zijn inzagerecht uitoefenen via een door hem aangewezen vertrouwenspersoon. Indien deze laatste een beroepsbeoefenaar is, heeft hij ook inzage in de in het derde lid bedoelde persoonlijke notities. (In dit geval is het verzoek van de patiënt schriftelijk geformuleerd en worden het verzoek en de identiteit van de vertrouwenspersoon opgetekend in of toegevoegd aan het patiëntendossier.) <W 2006-12-13/35, art. 63, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Indien het patiëntendossier een schriftelijke motivering bevat zoals bedoeld in artikel 7, § 4, tweede lid, die nog steeds van toepassing is, oefent de patiënt zijn inzagerecht uit via een door hem aangewezen beroepsbeoefenaar, die ook inzage heeft in de in het derde lid, bedoelde persoonlijke notities.
§ 3. De patiënt heeft recht op afschrift van het geheel of een gedeelte van het hem betreffend patiëntendossier (…), overeenkomstig de in § 2 bepaalde regels. Ieder afschrift vermeldt dat het strikt persoonlijk en vertrouwelijk is. (De Koning kan het maximumbedrag vaststellen dat aan de patiënt mag worden gevraagd per gekopieerde pagina die in toepassing van voornoemd recht op afschrift wordt verstrekt of andere dragers van informatie.) <W 2006-12-13/35, art. 63, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
De beroepsbeoefenaar weigert dit afschrift indien hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiënt onder druk wordt gezet om een afschrift van zijn dossier aan derden mee te delen.
§ 4. Na het overlijden van de patiënt hebben de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de partner en de bloedverwanten tot en met de tweede graad van de patiënt, via een door de verzoeker aangewezen beroepsbeoefenaar, het in § 2 bedoelde recht op inzage voorzover hun verzoek voldoende gemotiveerd en gespecifieerd is en de patiënt zich hiertegen niet uitdrukkelijk heeft verzet. De aangewezen beroepsbeoefenaar heeft ook inzage in de in § 2, derde lid, bedoelde persoonlijke notities.

** In de tandheelkunde is er veel meer overeenkomst tussen de diagnostiek en de behandeling.
*** Zie News van 23 oktober 2008 met de titel Opgelet voor het jaarlijks mondonderzoek (NGV code 301593) !
**** Zie News van 31 augustus 2011 met de titel Mag een algemeen tandarts een parodontaal mondonderzoek in rekening brengen (301372) ?

No Comments »

Herschikkingen aan het hoofd van « Artsenkrant »

31/01/2012 by Dr R. BOURGUIGNON

We zagen in ons News van 9 januari 2012 getiteld « Artsenkrant » en « De Huisarts » bedreigd alsook in dat van 15 januari 2012 met de titel « De Huisarts » uitgerangeerd… dat « Artsenkrant » en « De Huisarts » moeilijkheden ondervonden die hen ertoe genoopt hebben om te fusioneren in een zelfde uitgave.

We wisten dat er koppen zouden rollen, maar welke ?

Ben Houdmont redt met zekerheid zijn hoofd, Peter Backx, Nicolas de Pape en Johanne Mathy lijken het hunne te redden… maar de kop van Vincent Claes is gerold.

Volgens zijn publiek profiel LinkedIn, is Vincent Claes afgestudeerd als licentiaat in sociale communicatie (journalisme) aan het ULB in 1990.

Van januari 1997 tot september 2005 heeft hij de functies van adjunct hoofdredacteur van « Artsenkrant » vervuld.

In september 2005 heeft hij Maurice E. vervangen als hoofdredacteur van « Artsenkrant » (Franstalige uitgave) toen deze laatste ontslagen werd ; en dat tot januari 2012…

Het is waar dat België een zeer eigenaardig land is vanuit het oogpunt van uitgave van periodieke tijdschriften : niet alleen zijn er twee talen, maar er zijn vooral twee – misschien zelfs drie – publieke opinies, met het gevolg dat – behoudens te beschikken over een puur technische of wetenschappelijke inhoud – een tijdschrift zich niet kan tevredenstellen met het louter « vertalen » van artikels.

Het gevolg is een ontdubbelde redactie en dus overmaats ten aanzien van de kleine omvang van het land.Enkel de publicitaire manna van Big Pharma kon een dergelijk leger van redacteurs onderhouden.

Echter, deze manna is geleidelijk aan uitgedroogd…

No Comments »

Werden de rechtscolleges van het RIZIV uit hun bevoegdheden ontzet door het Sociaal Strafwetboek ?

27/01/2012 by Dr R. BOURGUIGNON

Het is geweten dat het Sociaal Strafwetboek in voege getreden is op 1 juli 2011… vermits de wet die haar ontworpen heeft deze laatste voorzien heeft bij gebrek aan een eerdere datum zoals bepaald door de regering. Echter, België had destijds geen volwaardige regering !

Maar dat is niet de kwestie : het Sociaal Strafwetboek bevat het geheel van strafrechtelijke verplichtingen met betrekking tot het sociaal recht. En het sociaal recht omvat het arbeidsrecht, het recht op sociale zekerheid – waaronder de GVU wet -, enz.

En net daar ligt het probleem : artikels 170 tot 173 van de GVU wet worden tenietgedaan door het Sociaal Strafwetboek, artikel 163 is gewijzigd en vooral artikel 169 werd vervangen als volgt :

Art. 169. [W – Wet 24-12-99 – B.S. 31-12 – ed. 3; W – Wet 19-12-08 – B.S. 31-12 – ed. 3 – art. 44; W – Wet(div)(1) 19-5-10 – B.S. 2-6 – ed. 2 – art. 22; V – Wet 6-6-10 – B.S. 1-7 – ed. 1 – art. 79](°)

[De inbreuken op de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.

De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan.]

Echter, het Sociaal strafwetboek bepaalt in artikel 225, toepasbaar op « beoefenaars van de geneeskunst » :

Art. 225. Verplichtingen van de beoefenaars van de geneeskunst

Met een sanctie van niveau 2 worden bestraft :

1° de beoefenaars van de geneeskunst, de kinesitherapeuten, de verpleegkundigen, de paramedische medewerkers, de beheerders van rustoorden voor bejaarden en de beheerders van de verzorgingsinrichtingen die weigeren aan de rechthebbenden de bescheiden uit te reiken die zijn voorgeschreven door de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en de uitvoeringsbesluiten en -verordeningen ervan;

2° de geneesheren, de tandheelkundigen, de vroedvrouwen, de kinesitherapeuten, de verpleegkundigen, de paramedische medewerkers en de beheerders van verzorgingsinrichtingen die de honoraria en prijzen niet in acht nemen die zijn vastgesteld met toepassing van artikel 52 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel;

3° de beoefenaars van de geneeskunst, de kinesitherapeuten, de verpleegkundigen en de paramedische medewerkers die een getuigschrift voor verstrekte hulp uitreiken terwijl niet is voldaan aan de bepalingen van de voormelde wet van 14 juli 1994 en de uitvoeringsbesluiten en -verordeningen ervan.

Een sanctie van niveau 2 wordt omschreven in artikel 101 van het Sociaal Strafwetboek :

Art. 101. Sanctieniveaus

De inbreuken bedoeld in Boek 2 worden bestraft met een sanctie van niveau 1, niveau 2, niveau 3 of niveau 4.

De sanctie van niveau 1 bestaat uit een administratieve geldboete van 10 tot 100 euro.

De sanctie van niveau 2 bestaat uit hetzij een strafrechtelijke geldboete van 50 tot 500 euro, hetzij een administratieve geldboete van 25 tot 250 euro.

En als de strafrechtelijke boetes opgelegd worden door de repressieve rechtscolleges, dan is het het Arbeidsauditoraat – en niet de rechtscolleges van het RIZIV – degene die de transactionele administratieve boetes oplegt.

Wat betreft de terugvordering van de ten onrechte betaalde prestaties, dat bestaat gewoonweg niet in het Sociaal strafwetboek…

We zullen trachten om deze problematiek die omstaan is door deze « flater van de wetgever » te omvatten – want hij is omvangrijk – met behulp van : A. een parlementaire vraag, B. een wetsvoorstel tot herstelling (en geen wetsprojekt, omdat de regering toen er een van lopende zaken was) en C. een recente beslissing van de Kamer van beroep van het RIZIV.

A. PARLEMENTAIRE VRAAG*

Op 1 juli 2010 werd het Sociaal Strafwetboek in het Staatsblad gepubliceerd, een jaar later, op 1 juli 2011 trad het in werking.

Vanaf de inwerkingtreding van het wetboek kunnen zorgverleners (en hun gelijkgestelden) die een inbreuk begingen in het kader van de verplichte ziekteverzekering niet meer bestraft worden met de specifieke sancties uit de wet van het Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering (RIZIV). Ze kunnen enkel nog bestraft worden met de sanctie die bepaald is in het Sociaal Strafwetboek, t.t.z. een boete van maximaal 500 euro (sanctie niveau 4).

De regering in lopende zaken tracht deze vergissing recht te zetten via het wetsontwerp tot wijziging van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en van het Sociaal Strafwetboek. Helaas wordt het RIZIV ondertussen geconfronteerd met het algemeen rechtsbeginsel dat zwaardere straffen niet met terugwerkende kracht kunnen opgelegd worden.

Mijn vragen aan de geachte minister:

1. Hoeveel dossiers lastens zorgverstrekkers (en gelijkgestelden) zijn er momenteel hangend (onderzoek is afgerond maar er is nog geen sanctie uitgesproken) bij de diensten van het RIZIV (ter herinnering het gaat om de dossiers in het kader van de artikelen 73, 73bis, 138 tot 140, 142 tot 146bis, 150, 156, 157, 164 en 174 van de wet van 14 juli 1994) ?

2. Spreekt het RIZIV momenteel nog sancties uit lastens zorgverstrekkers (en gelijkgestelden) ?

3. Werden de hangende dossiers doorgestuurd door het RIZIV naar de bevoegde arbeidsauditeurs met het oog op de toepassing van de sanctie van niveau 4 uit het Sociaal Strafwetboek ?

4. Komen ook de terugvorderingen ten aanzien van de betrokken zorgverleners (en gelijkgestelden) in het gedrang ?

4. Kan u een raming maken van de minderinkomsten voor de staat ten gevolge van deze legislatieve vergissing ?

B. WETSVOORSTEL TER HERSTELLING**

TOELICHTING

DAMES EN HEREN,

Dit wetsvoorstel strekt ertoe een gedeeltelijke overlapping op het niveau van de inbreuken en de beoogde personen zoals bepaald in artikel 225,3 ° van het Sociaal Strafwetboek en artikel 169 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen van 14 juli 1994 weg te werken. Door de gezondheidswetten van 2006 en 2008 werd een specifiek systeem inzake geschillenregeling ingevoerd tussen de zorgverleners en de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle (DGEC) van het RIZIV. Dit systeem werd impliciet, zonder dat de wetgever de bedoeling had, opgeheven bij de invoering van het Sociaal Strafwetboek. Hieraan wensen de indieners tegemoet te komen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Art. 2

De wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek (BS, 1 juli 2010), is in werking getreden op 1 juli 2011.

Deze wet heeft evenwel totaal onverwachte gevolgen, zonder enige twijfel niet gewild door de wetgever.

Door de Gezondheidswetten van 2006 en 2008, die de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 wijzigen, heeft de wetgever een nieuw specifi ek systeem inzake geschillenregeling ingevoerd tussen de zorgverleners en de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle (DGEC) van het RIZIV.

Artikel 79 van de wijzigende bepalingen van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek (BS, 1 juli 2010, in het bijzonder blz. 43786), heeft artikel 169 van de op 14 juli 1994 gecoördineerde VGVU-wet gewijzigd.

Volgens dit artikel 169 van de op 14 juli 1994 gecoordineerde VGVU-wet zoals gewijzigd door voornoemd artikel 79, worden de inbreuken op de VGVU-wet en zijn uitvoeringsbesluiten, opgespoord en vastgesteld door de inspecteurs van de DGEC lastens zorgverleners, waardoor de daaruit voortvloeiende geschillen met de voornoemde zorgverleners, de weg zouden volgen van de inbreuken opgenomen in het Sociaal Strafwetboek.

Het systeem dat werd ingesteld door de Gezondheidswetten van 2006 en 2008 dat in specifieke maatregelen en procedures voorzag die het recht op een eerlijk proces waarborgen voor de instanties en administratieve rechtscolleges die daarvoor speciaal werden ingesteld (Leidend ambtenaar, Kamer van eerste aanleg, Kamer van beroep en administratief cassatieberoep bij de Raad van State) en waarbinnen de beoordeling van de medische aspecten essentieel is, zou daardoor meteen worden opgeheven.

Dit is overduidelijk nooit de bedoeling geweest van de wetgever.

Enkel het opsporen en de vaststelling van inbreuken zou voortaan moeten onderworpen worden aan de bepalingen van het Sociaal Strafwetboek, in die mate dat dit laatste de wet van 16 november 1972 houdende de arbeidsinspectie opheft, die als wettelijke basis gold voor de opdrachten van de inspecteurs van de DGEC.

Een andere regeling moet getroffen worden voor wat de toepasselijke sancties betreft.

De specifieke inbreuken waarin de Gezondheidswetten van 2006 en 2008 voorzien kunnen niet tegelijkertijd beteugeld worden door de in die wetten bepaalde maatregelen (terugbetaling van het onverschuldigde en administratieve geldboetes) én door de sancties (strafrechtelijke en administratieve geldboetes) bepaald in het Sociaal Strafwetboek.

Mocht dit wel het geval zijn, zou dit een miskenning inhouden van de rechtspraak, in het bijzonder die van het Europees Hof voor de rechten van de Mens, dat het principe “non bis in idem” huldigt.

Bovendien biedt het ingevoerde systeem door de Gezondheidswetten van 2006 en 2008 een aanzienlijk voordeel met betrekking tot de vereenvoudiging en de centralisatie, doordat het luik “terugvordering van het onverschuldigde” en het aspect “administratieve geldboete” gelijktijdig kunnen behandeld worden voor dezelfde instantie.

Art. 3

Het is aangewezen artikel 225, 3°, van het Sociaal Strafwetboek op te heffen.

Wat de verplichtingen van de zorgverleners betreft, bepaalt deze tekst dat de beoefenaars van de geneeskunst, de kinesitherapeuten, de verpleegkundigen en de paramedische medewerkers, die een getuigschrift voor verstrekte hulp uitreiken, terwijl niet is voldaan aan de hen opgelegde bepalingen door de genoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 en haar uitvoeringsbesluiten en verordeningen, bestraft worden met een sanctie van niveau 2.

Er bestaat een gedeeltelijke overlapping op het niveau van de bedoelde inbreuken en de beoogde personen met het systeem ingevoerd door de Gezondheidswetten van 2006 en 2008 tot wijziging van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994.

Enerzijds wordt dit soort van inbreuken reeds geviseerd en beteugeld volgens de bepalingen en procedures van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, als gewijzigd door de Gezondheidswetten van 2006 en 2008 (Cfr. artikel 73bis, eerste lid, 2° en artikel 142, § 1, 2°).

Anderzijds beoogt artikel 225, 3°, van het Sociaal Strafwetboek enkel het afl everen van niet conform de reglementering opgestelde getuigschriften voor verstrekte hulp en heeft bijgevolg een ratione materiae beperkter toepassingsgebied dan de op 14 juli 1994 gecoördineerde VGVU-wet in artikel 73bis.

Tenslotte beoogt voornoemd artikel 225, 3°, van het Sociaal Strafwetboek slechts een deel van de zorgverleners (in de zin van artikel 2 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994) en betreft niet de ziekenhuizen, de revalidatiecentra, en de andere diensten en instellingen en de “geassimileerde” zorgverleners in de zin van artikel 2, n, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994.

Dit zou leiden tot een ongelijke behandeling tussen bepaalde categorieën van zorgverleners, waarbij de ene zou kunnen worden gesanctioneerd overeenkomstig voornoemd artikel 225, 3°, van het Sociaal Strafwetboek en de andere op basis van de bepalingen van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994.

De opheffing van artikel 225, 3°, van het Sociaal Strafwetboek heeft dus niet tot gevolg dat deze inbreuk niet langer beteugeld wordt. Na de opheffing van dat artikel zal dat gebeuren via artikel 73bis, eerste lid, 2°, en artikel 142, § 1, 2°, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, wat het opleggen van adequatere maatregelen toelaat.

C. BESLISSING VAN DE KAMER VAN BEROEP (vertaling)***

Het sociaal strafwetboek is in voege getreden op 1 juli 2011. Krachtens haar artikel 225, betreffende de verplichtingen van zorgverleners worden bestraft met een sanctie van niveau 2, … 3° de beoefenaars van de geneeskunst … die een getuigschrift voor verstrekte hulp uitreiken terwijl niet voldaan is aan de hen opgelegde bepalingen betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en haar uitvoeringsbesluiten en verordeningen. Betreffende het invoegetreden rijzen er vragen : Is het strafwetboek van toepassing in dit gegeven geval ? Indien ja, zijn de feiten verjaard ? En desgevallend kan het RIZIV nog de ten onrechte betaalde prestaties terugvorderen ? Er dient een heropening van de debatten verordend te worden om de partijen de mogelijkheid te geven zich ter zake uit te spreken.
________________
* Schriftelijke vraag n°5-3867 van 1 december 2011 van Inge Faes (N-VA) aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, heringevoerd als : schriftelijke vraag 5-4147 (Vraag gesteld in het Nederlands)
** Wetsvoorstel tot wijziging van het Sociaal Strafwetboek en van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 ingediend door Servais Verherstraeten c.s.
*** Beslissing van 19 januari 2012 van de Voorzitter van de (Franstalige) Kamer van beroep Philippe Laurent

No Comments »

« Previous Entries Next Entries »