KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS – Schriftelijke Vragen & Antwoorden- Bulletin nr 11 van 3/3/2008
Vraag nr. 12 van de heer Georges Gilkinet van 9 januari 2008 aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid (Fr.) : RIZIV. — Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle. — Follow-up van de klachten.
De Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle (DGEC) is het RIZIV-orgaan dat onder meer moet controleren of de verstrekkingen in het kader van de verzekering voor geneeskundige verzorging wel effectief uitgevoerd worden en nodig zijn, en dat tevens de zorgverleners moet informeren teneinde inbreuken te voorkomen.
De ambtenaren van die dienst zijn beëdigde geneesheren-inspecteurs die bij de Orde van geneesheren zijn ingeschreven, over een zeer ruime onderzoeksbevoegdheid beschikken en onder meer de hoedanigheid van politieofficier en sociaal inspecteur hebben. Het medisch geheim kan niet tegen hen worden ingeroepen en hun processen-verbaal hebben bewijskracht.
In het licht van dit alles moeten die ambtenaren, meer nog dan de anderen, onbesproken zijn in de uitoefening van hun functie.
In de praktijk blijkt dat evenwel niet altijd het geval te zijn. Een arts maakte mij erop attent dat een van die inspecteurs kennelijk een loopje neemt met de deontologische regels : hij zou trachten patiënten informatie af te persen, hij zou praktijken aanklagen die nochtans in overeenstemming zijn met beslissingen van andere RIZIV-organen en zijn gedrag tegenover voornoemde zorgverlener zou als mobbing kunnen worden bestempeld. In Antwerpen zouden tegen een inspecteur van de DGEC verscheidene klachten bij de hiërarchische overheid zijn ingediend, en wel om verschillende redenen die in de deontologische sfeer liggen, zoals het opstellen — tegen het advies van de Technische Tandheelkundige Raad in — van een «vaststelling van inbreuk» voor een tandheelkundige verstrekking waarbij een tandheelkundige panoramische radiografie werd gecombineerd met een radiografie van één tand, hoewel geen enkele wetsbepaling zulks verbiedt.
Er zouden klachten in dat verband zijn ingediend bij de gewezen minister van Sociale Zaken, de heer Demotte, bij de voorzitter van de DGEC, bij de Orde van geneesheren, bij de politie wegens valsheid in geschrifte en ten slotte bij de provinciale directie van de DGEC te Antwerpen.
1.
a) Bevestigt u dat er bij uw voorganger een klacht werd ingediend tegen een inspecteur van de Antwerpse DGEC ?
b) Bevestigt u dat diezelfde kwestie via het DGEC Comité aan uw administratie werd voorgelegd?
c) Welk gevolg heeft u (of uw voorganger en/of uw administratie) aan die klachten gegeven ?
d) Wanneer werd er of zal er uitspraak worden gedaan in dat dossier ?
e) Wat was het resultaat van de behandeling van die zaak ?
2.
a) Wat zijn, in het algemeen, de modaliteiten met betrekking tot de controle die het DGEC-Comité op de praktijken van de inspecteurs uitoefent ?
b) Op welke bepalingen kunnen door een DGEC inspecteur geviseerde zorgverleners zich beroepen om hun standpunt te laten gelden ?
c) Bestaat er een procedure op tegenspraak ?
3.
a) Stelt de DGEC een activiteitenverslag op ?
b) Zo ja, kan u mij een exemplaar van het verslag van de jongste drie jaar bezorgen ?
c) Zo niet, op welke manier oefent de minister controle uit op de werking van die dienst ?
Antwoord van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 28 februari 2008, op de vraag nr. 12 van de heer Georges Gilkinet van 9 januari 2008 (Fr.) :
1.
a) Ik bevestig dat aan mijn voorganger een klacht is voorgelegd in verband met de activiteit van een geneesheer-inspecteur van de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle.
b) Ik bevestig eveneens dat de voorzitter van het Comité van de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle van die klacht op de hoogte is gebracht.
c) De klacht is onderzocht door de hiërarchische meerderen van de geneesheer-inspecteur.
d) en e) Er is geen enkele onregelmatigheid vastgesteld met betrekking tot de manier waarop de onderzoeker zijn taak heeft vervuld. Gelet op de ernst van de vastgestelde feiten dienden zij evenwel aan het parket te worden meegedeeld.
2.
a) Het comité, dat wordt voorgezeten door een magistraat, is het bestuursorgaan van de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle. In die hoedanigheid heeft het een tuchtrechtelijke bevoegdheid en zorgt het voor de toepassing van de sancties waarin is voorzien in het statuut van de rijksambtenaren en in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Het comité oefent dus controle uit op de naleving van de door de onderzoekers te volgen procedures en op hun gedrag bij het uitoefenen van hun functie. Het houdt tevens toezicht op de inhoud van de door hen gevoerde onderzoeken. Al naargelang het type dossier is de controle van het comité meer of minder uitgebreid. Indien het gaat om een dossier ten laste van een zorgverlener die wordt verweten overbodige of onnodig dure handelingen of verstrekkingen te hebben aangerekend of voorgeschreven, onderzoekt het comité de feiten en de verweermiddelen van de zorgverlener.
Vervolgens beslist het comité of het de zaak klasseert of afsluit met een verwittiging voor de zorgverlener. Het comité kan de leidende ambtenaar van de dienst ook opdragen om de zaak aanhangig te maken bij de kamer van eerste aanleg, een administratief rechtscollege, dat de bij wet vastgestelde maatregelen en geldboetes moet toepassen. De leidende ambtenaar heeft evenwel het recht om in beroep te gaan tegen de beslissing van het comité om het dossier zonder verder gevolg te klasseren of om de betrokkene enkel een verwittiging te geven. Indien het gaat om het dossier van een zorgverlener die niet-uitgevoerde of niet-conforme verstrekkingen aanrekent, beperkt de controle van het comité zich tot het vernemen van de beslissingen die door de leidend ambtenaar van de dienst zijn genomen : klassering zonder verder gevolg, terugvordering van het onverschuldigde bedrag en/of administratieve geldboete.
b) en c) De wettelijke bepalingen betreffende de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle garanderen de eerbiediging van de rechten van de verdediging. Er kan hun geen sanctie worden opgelegd zonder dat zij eerst hun schriftelijke verweermiddelen hebben kunnen voorleggen en, bijgestaan door een raadsman naar keuze, zijn verschenen voor de kamer van eerste aanleg of voor de kamer van beroep, in hoger beroep.
Commentaar van de Redactie :
Er kan worden gezegd dat de hiërarchie van de DGEC en het Comité gelast met het toezicht op deze dienst hun vuile was binnenshuis doen (zie met betrekking tot hun discretie de News van 14 juli 2008 : Een onschuldige veroordeeld…).
En het is niet L. ONKELINX – gekend voor haar politiek gekonkel – die hen daarin zal beletten !
Laat ons echter ter ontlasting van bepaalde leden van het Comité erkennen, dat het art. 140 § 2 van de GVU-wet hen verbiedt om de inhoud van hun vergaderingen kenbaar te maken (dit verbod is natuurlijk niet van toepassing op de beslissingen van het Comité) : De vergaderingen van het Comité zijn niet openbaar. De leden moeten het vertrouwelijk karakter van de debatten en van de uitgedeelde documenten eerbiedigen. De Koning kan de toepasselijke sancties bepalen bij niet-eerbiediging van deze verplichting.
De gebeurtenissen zijn nochtans buitengewoon : in 2006 heeft een inspecteur van de Antwerpse antenne van de DGEC een PV van Vaststelling opgesteld voor imaginaire inbreuken (cumul van prestaties die niet verboden waren – integendeel, ze waren zelfs officieel toegelaten volgens de beslissingen van de TTR) ; nadien heeft hij in 2007 de verklaringen van patiënten enigszins gemanipuleerd… tot op het punt dat één van hen geweigerd heeft om haar PV van Hoorzitting te ondertekenen en dat anderen hun beklag deden bij de zorgverstrekker !
Deze inspecteur heeft toegegeven dat hij zijn éérste PV van Vaststelling (van 2006) enkel heeft opgesteld om de verjaring te stuiten.
De zorgverstrekker heeft dan klacht neergelegd o.a. bij de Voorzitter van het Comité van de DGEC (niet de minste reactie : zelfs geen ontvangstbewijs…), bij de Orde der Geneesheren, bij de Politie, en tenslotte bij een onderzoeksrechter in Antwerpen.
Het is dus de tandarts die een strafrechterlijke klacht heeft neergelegd tegen de inspecteur van de DGEC…
We zien dus hoe het Comité van de DGEC (die zijn jurisdictionele rol in mei 2007 verloren heeft) klachten van de zorgverstrekkers onthaalt en hoe de hoge directie van de DGEC in Brussel zich « ontdoet » van hinderlijke dossiers : het is de goede oude techniek die eruit bestaat de hete aardappel door te schuiven naar iemand anders… die natuurlijk niets van tandheelkundige zorgen, NGV en de GVU-wet begrijpt.
Nochtans is het Claire DUBOIS, de Directrice van de Antwerpse antenne van de DGEC die uitdrukkelijk in haar schrijven van 24 juli 2007 erkend (sic) heeft dat het merendeel van de tenlasteleggingen weerhouden door de inspecteur niet gegrond waren en dat ze deze bijgevolg opgaf…
Laat ons terloops ook opmerken dat L. ONKELINX, die in haar antwoord aan Dhr GILKINET het allergrootste respect tentoonspreidt met betrekking tot het recht op verdediging van de zorgverstrekkers, niet geaarzeld heeft, toen ze op 15 januari 2008 mondeling geïnterpelleerd werd door Mevr. Sonja BECQ, voorbarig te beweren dat alle klachten uit hoofde van de zorgverstrekkers louter vertragingsmanoeuvres zijn (Zie News van 2 augustus 2008 : De bevoegdheden van de geneesheer-inspecteurs van het RIZIV) !