BOEK 1. – De preventie, de vaststelling en de vervolging van de inbreuken en hun bestraffing in het algemeen
TITEL 1. – Beleid inzake preventie en toezicht
HOOFDSTUK 1. – Algemene bepalingen
Artikel 1. Het beleid van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude
§ 1. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder sociale fraude en illegale arbeid : iedere inbreuk op een sociale wetgeving die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort.
§ 2. Het beleid van de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude wordt bepaald door de Ministerraad die de bevoegde ministers met de uitvoering ervan belast.
Het institutioneel kader van coördinatie dat door deze titel wordt omschreven, ligt in de lijn van het beleid ter bestrijding van de illegale arbeid en de sociale fraude.
Dit beleid wordt door de ministers die Sociale Zaken, Werk en Justitie en Zelfstandigen in hun bevoegdheid hebben medegedeeld aan de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, binnen de 15 dagen volgend op de kennisgevingen van de Ministerraad.
Art. 2. Beleidsplan en operationeel plan
Jaarlijks wordt een beleidsplan opgesteld en voor 30 april medegedeeld aan de Ministerraad. Het heeft met name betrekking op de aanpak van bijdragefraude, uitkeringsfraude en illegale arbeid.
Na goedkeuring door de Ministerraad, wordt voor 15 september een operationeel plan opgesteld dat twee luiken bevat : een luik betreffende bijdragefraude en een ander betreffende uitkeringsfraude.
De twee luiken bepalen de te ondernemen acties, de te ontwikkelen informaticaprojecten, de in te zetten middelen, de te realiseren doelstellingen die bepaald worden op basis van meetbare indicatoren en de budgettaire opbrengsten die zullen worden gerealiseerd in het kader van de taken van het Federaal Aansturingsbureau.
HOOFDSTUK 2. – De Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
Art. 3. Samenstelling van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
Er wordt een Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst opgericht, die samengesteld is uit de Algemene Raad van de Partners en het Federaal Aansturingsbureau.
Art. 4. Samenstelling van de Algemene Raad van de Partners
De Algemene Raad van de Partners is samengesteld uit :
1° de directeur van het Federaal Aansturingsbureau, zoals bedoeld in artikel 6, § 3, 1°;
2° de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
3° de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid;
4° de leidend ambtenaren van de volgende diensten :
a) de administratie Toezicht op de sociale wetten van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;
b) het bestuur van de Sociale Inspectie van de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid;
c) de inspectiedienst van de Rijksdienst voor sociale zekerheid;
d) de inspectiedienst van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;
5° de administrateurs-generaal van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, van de Rijksdienst voor pensioenen, van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers;
6° de procureur-generaal aangewezen door het College van procureurs-generaal;
7° de commissaris-generaal van de federale politie;
8° de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Financiën;
9° de secretaris van de Nationale Arbeidsraad;
10° zes vertegenwoordigers van de sociale partners met hetzelfde aantal als de meest representatieve organisaties van werkgevers en de meest representatieve organisaties van werknemers, zoals aangewezen in de Nationale Arbeidsraad;
11° een vertegenwoordiger van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen.
Een vertegenwoordiger aangewezen door iedere overheid bevoegd inzake tewerkstellingsbeleid krachtens artikel 6, § 1, IX, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zijnde vier vertegenwoordigers, kan hierin op verzoek van de gewesten eveneens zitting hebben.
Kunnen eveneens worden uitgenodigd om met raadgevende stem zitting te hebben, vertegenwoordigers van de besturen en van de openbare instellingen die betrokken zijn bij de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude, en beroepsorganisaties die een partnerschapsovereenkomst hebben gesloten, onder de voorwaarden bepaald door de Algemene Raad van de Partners.
De Algemene Raad van de Partners kan tevens een beroep doen op deskundigen voor het onderzoek van specifieke vragen, binnen de voorwaarden die hij bepaalt.
De Koning bepaalt op voordracht van de Algemene Raad het huishoudelijk reglement waarbij onder meer worden vastgesteld de regels voor vervanging van de leden en de convocaties van de leden, genodigden of deskundigen.
Het voorzitterschap van de Algemene Raad van de Partners wordt waargenomen door de directeur van het Federaal Aansturingsbureau.
Hij roept de leden van de Algemene Raad van de Partners minstens twee maal per jaar samen. Hij deelt de richtlijnen mede van het beleid inzake de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude, zoals vastgesteld door de Ministerraad.
Art. 5. Taken van de Algemene Raad van de Partners
De Algemene Raad van de Partners is een orgaan voor reflectie en advies in het kader van de strijd tegen de sociale fraude en de illegale arbeid en over de optimale werking van de arrondissementscellen.
De Algemene Raad van de Partners heeft eveneens tot taak, voorstellen te richten aan de bevoegde minister(s) teneinde de wetgeving die van toepassing is op de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude aan te passen.
Hij stelt aanbevelingen op en brengt adviezen uit, ambtshalve of op verzoek van een minister, over ontwerpen en voorstellen van wetten betreffende de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude.
Hij wordt geraadpleegd door het Federaal Aansturingsbureau over het beleidsplan, zoals bedoeld in artikel 2.
Hij keurt het in artikel 7, 16°, bedoelde jaarverslag goed. De voorzitter legt het goedgekeurde jaarverslag voor 15 september van elk jaar voor aan de regering.
Art. 6. Samenstelling van het Federaal Aansturingsbureau en het directiecomité
§ 1. Er wordt een Federaal Aansturingsbureau opgericht, hierna » het Bureau » genoemd, centrum voor aansturing, expertise en ondersteuning van de inspectiediensten.
Het Bureau wordt bijgestaan door een secretariaat dat bestaat uit minimum twee personen.
Het secretariaat van het Bureau is eveneens het secretariaat van de Algemene Raad van de Partners.
§ 2. Het Bureau wordt beheerd door een directiecomité dat is samengesteld uit :
1° de directeur van het Bureau bedoeld in artikel 6, § 3, 1°;
2° de leidend ambtenaren :
– van de Sociale Inspectie van de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid;
– van de algemene directie Toezicht op de sociale wetten van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg;
– van de algemene directie van de inspectiediensten van de Rijksdienst voor sociale zekerheid;
– van de inspectiedienst van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;
– van de directie-generaal Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;
– van de Dienst Inspectie van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen;
3° de procureur-generaal aangewezen door het College van procureurs-generaal;
4° de leidend ambtenaren afgevaardigd door de Rijksdienst voor pensioenen, van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers.
Dit directiecomité wordt belast met het opstellen van het in artikel 2 bedoelde beleidsplan en operationeel plan en ziet ook toe op de opvolging hiervan.
§ 3. Het Bureau is samengesteld uit :
1° de directeur;
2° een magistraat van een arbeidsauditoraat of van een arbeidsauditoraat-generaal;
3° leden van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, van de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid, van de openbare instellingen van sociale zekerheid of van de federale overheidsdienst Maatschappelijke integratie;
4° een lid van de federale overheidsdienst Financiën;
5° analisten en experten in het domein van opsporing en bestrijding van fraude, die alle informatie moeten verzamelen die nuttig is voor het opsporen en analyseren van fraudepraktijken. Hiertoe zal elke openbare instelling en elke federale instelling de inlichtingen verstrekken die gevraagd worden door de leden van het Bureau;
6° sociaal inspecteurs afkomstig van de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid, de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de Rijksdienst voor sociale zekerheid en de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening die worden geïntegreerd in de ploeg voor het opsporen van informaticafraude die de inspectiediensten moet ondersteunen met haar expertise in informatie- en communicatietechnologie.
§ 4. De Koning bepaalt het aantal leden waaruit het Bureau is samengesteld.
Art. 7. Taken van het Bureau
Het Bureau is ermee belast :
1° het beleid zoals vastgesteld door de Ministerraad in de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude ter uitvoering van het beleidsplan en operationeel plan bedoeld in artikel 2 uit te voeren;
2° de preventieacties nodig voor de invoering van dit beleid op te zetten en te ondernemen;
3° de samenwerkingsprotocollen tussen de federale overheid en de gewesten betreffende de coördinatie van de controles inzake illegale arbeid en sociale fraude voor te bereiden;
4° de realisatiegraad van de verschillende elementen van het operationeel plan bedoeld in artikel 2 maandelijks te evalueren.
Indien de maandelijkse evaluatie drie maal op rij aangeeft dat de in het operationeel plan beoogde doelstellingen of opbrengsten niet zullen worden bereikt, brengt de directeur de bevoegde minister hiervan op de hoogte;
5° binnen de arrondissementscellen de actie aan te sturen van de inspecties van de federale Overheidsdiensten en van de instellingen van openbaar nut die betrokken zijn bij de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude;
6° richtlijnen op te stellen ter uitvoering van het operationeel plan voor de Arrondissementscellen bedoeld in artikel 11, goedgekeurd door de procureur-generaal aangewezen door het College van procureurs-generaal;
7° de voorzitters van de arrondissementscellen tweemaal per jaar bijeen te roepen teneinde een coördinatie van de werkzaamheden van deze cellen te organiseren;
8° de nodige bijstand te verlenen aan de bevoegde besturen en diensten inzake de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude teneinde de controle-operaties behoorlijk te doen verlopen;
9° studies omtrent de problematiek van illegale arbeid en sociale fraude uit te voeren en het mogelijk maken meer gerichte acties te ondernemen, onder andere met ondersteuning van de analisten wier opdracht verduidelijkt wordt in artikel 6, § 3, 5°;
10° te zorgen voor de ondersteuning van de inspectiediensten;
11° de inspanningen die vereist zijn voor een volledige toegang tot alle gegevensbanken te ondersteunen, nodig voor de uitvoering van de opdrachten van de inspectiediensten;
12° een beleid te voeren inzake het verzamelen, bewaren, ontwikkelen en gestructureerd uitwisselen van informatie, met name in het kader van de modernisering van de sociale zekerheid met de Kruispuntbank van de sociale zekerheid, ingesteld en georganiseerd bij de wet van 15 januari 1990;
13° de gemeenschappelijke opleidingsbehoeften van de agenten van de inspectiediensten te identificeren en voor de nodige opleidingen te zorgen;
14° de informatie die nodig is voor de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude te coördineren en te verspreiden;
15° een extern communicatiebeleid te bepalen;
16° verslag uit te brengen over de realisatiegraad van de in het operationeel plan beoogde acties, de te ontwikkelen informaticaprojecten, de in te zetten middelen, de doelstellingen en de budgettaire opbrengsten, alsmede over de stand van zaken van de strijd tegen illegale arbeid en sociale fraude bij de Algemene Raad voor 30 juni;
17° de internationale samenwerking tussen de inspectiediensten in het kader van de gezamenlijke acties voor de verschillende diensten tot stand te brengen en die op te volgen;
18° toe te zien op de uitvoering van de door de minister(s) gesloten partnerschapsovereenkomsten;
19° de Algemene Raad in het kader van zijn opdrachten bij te staan.
Art. 8. Exclusiviteit van de functie van directeur van het Bureau, de voorwaarden voor zijn benoeming en zijn statuut
De directeur van het Bureau moet een managementfunctie bekleden.
Tijdens de duur van zijn mandaat mag de directeur geen enkele andere functie uitoefenen, noch titularis zijn van een openbaar mandaat dat door verkiezing is toegekend.
Op grond van voorafgaande machtiging door de Koning, wordt van de in het vorige lid vermelde regel afgeweken wanneer het gaat om de uitoefening van een onderwijsopdracht in een instelling van hoger onderwijs of om een lidmaatschap van een examenjury.
De Koning bepaalt de benoemingsvoorwaarden en het geldelijk en administratief statuut van de directeur.
Art. 9. Taken van de directeur van het Bureau
De directeur oefent het dagelijks beheer van het Bureau uit en voert het door het Bureau opgemaakte operationeel plan uit.
De directeur van het Bureau is lid van de werkgroep voor de modernisering van de sociale zekerheid.
Hij stelt aan de werkgroep voor de modernisering van de sociale zekerheid voor 15 september van elk jaar het operationeel plan voor bedoeld in artikel 2.
Hij heeft zitting in de commissie voor partnerschapsovereenkomsten opgericht bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Hij deelt de resultaten van de werkzaamheden van deze commissie aan het Bureau en aan de Algemene Raad mee.
De directeur brengt elke informatie die aanleiding kan geven tot het openen van een gerechtelijke procedure ter kennis van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur.
Art. 10. De bevoegdheden van de leden van het Bureau, hun benoeming en hun statuut.
Tijdens hun mandaat behouden de sociaal inspecteurs die lid zijn van het Bureau hun hoedanigheid van sociaal inspecteur in de zin van titel 2.
De andere leden van het Bureau, bedoeld in artikel 6, § 3, beschikken over dezelfde toegang tot de databanken als de sociaal inspecteurs in de zin van titel 2.
Voor de uitoefening van de hun toegewezen taken inzake opsporing en analyse van fraudepraktijken en de inzameling van alle daartoe nuttige informatie worden de leden van het Bureau bedoeld in artikel 6, § 3, 5°, geacht de hoedanigheid van sociaal inspecteur te hebben.
De leden van het Bureau worden benoemd door de Koning.
De Koning bepaalt het administratieve en geldelijke statuut van de leden van het Bureau.
Hij bepaalt de nadere wervingsregels.
HOOFDSTUK 3. – De arrondissementscel
Art. 11. De arrondissementscel
Per gerechtelijk arrondissement wordt een arrondissementscel opgericht, hierna » de cel » genoemd, voorgezeten door de arbeidsauditeur en voor het overige samengesteld uit een vertegenwoordiger van de diensten bedoeld in artikel 4, eerste lid, 4°, een vertegenwoordiger van de federale overheidsdienst Financiën, een magistraat van het parket van de procureur des Konings, een lid van de federale politie, een lid bedoeld in artikel 6, § 3, 3°, en de secretaris van de cel.
Aan de arrondissementscel wordt, op zijn verzoek, de vertegenwoordiger verbonden van de gewestelijke inspectiedienst bevoegd inzake tewerkstellingsbeleid krachtens artikel 6, § 1, IX, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980.
Ingeval een doeltreffende organisatie van het werk dit vereist en op voorwaarde dat de betrokken gerechtelijke arrondissementen elk niet meer dan acht kantons omvatten, kan een cel meerdere gerechtelijke arrondissementen omvatten.
Indien een meer doeltreffende organisatie van het werk dit vereist, kunnen binnen een gerechtelijk arrondissement twee arrondissementscellen worden opgericht.
In de gevallen bedoeld in de twee voorgaande leden, wordt om de fusie of splitsing van de arrondissementscellen verzocht door de oorspronkelijke arrondissementscellen die dit voorstel voorleggen aan het directiecomité van het Bureau dat het moet goedkeuren.
Art. 12. De opdracht van de cel
De opdracht van de cel als operationele plaatselijke tak bestaat erin :
1° de controles op de naleving van de verschillende sociale wetgevingen in verband met de illegale arbeid en de sociale fraude te organiseren en te coördineren;
2° de richtlijnen en de onderrichtingen van het Bureau uit te voeren;
3° informatie aan te leggen en opleidingen te organiseren voor de leden van de diensten die deelnemen aan de vergaderingen van de cel;
4° de informatie aan te leveren zodat de balans kan worden opgemaakt van de gezamenlijke acties van de inspectiediensten die gevoerd worden binnen de cel;
5° de leden van de arrondissementscel te informeren over de opvolging van de dossiers die worden behandeld door de sociale inspectiediensten en gerechtelijk vervolgd worden, alsook over de voor de inspectiediensten relevante rechtspraak;
6° de bij- en nascholing van de leden in het sociaal strafrecht te verzekeren.
Art. 13. De besloten groep voor regionale interventie, zijn taak en zijn samenstelling
§ 1. De cel richt in haar midden een besloten groep voor regionale interventie op, GRI genoemd, die minstens éénmaal per maand samenkomt en voorgezeten wordt door de arbeidsauditeur.
De GRI is belast met de organisatie en de coördinatie, op basis van minstens twee acties per maand en zoals bepaald in het actieplan, van de controles op de naleving van de verschillende sociale wetgevingen in verband met illegale arbeid en sociale fraude.
Hij waakt erover dat het jaarlijks actieplan op het terrein concreet gestalte krijgt door lokaal doelgerichte controles te organiseren.
Hiertoe neemt hij alle nodige en nuttige contacten op.
Het Bureau kan op voorstel van een van zijn leden beslissen over te gaan tot een nationale actie van alle GRI’s of tot een grootscheepse actie.
§ 2. Elke GRI is samengesteld uit volgende vertegenwoordigers :
1° de voorzitter, arbeidsauditeur;
2° de secretaris van de cel;
3° een lid van het Bureau bedoeld in artikel 6, § 3, 3°;
4° een vertegenwoordiger van de Sociale Inspectie;
5° een vertegenwoordiger van het Toezicht op de Sociale Wetten;
6° een vertegenwoordiger van de inspectiedienst van de Rijksdienst voor sociale zekerheid;
7° een vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
De GRI kan elke persoon uitnodigen die in het bijzonder bevoegd is voor de voorbereiding en de verwezenlijking van de geprogrammeerde operaties.
Aan de GRI wordt, op zijn verzoek, verbonden de vertegenwoordiger van de gewestelijke inspectiedienst bevoegd inzake tewerkstellingsbeleid krachtens artikel 6, § 1, IX, van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980.
§ 3. Het secretariaat van de GRI wordt waargenomen door een sociaal inspecteur van één van de vier sociale inspectiediensten (Sociale Inspectie, Toezicht op de Sociale Wetten, Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, Rijksdienst voor sociale zekerheid) die overeenkomstig het Protocolakkoord wordt aangewezen door het Bureau.
Deze inspecteur werkt nauw samen met de voorzitter en de andere leden van de GRI teneinde :
1° de maandelijkse vergaderingen van de GRI voor te bereiden;
2° te verzekeren dat de resultaten van de gevoerde acties aan het Bureau worden meegedeeld.
Het proces-verbaal van de maandelijkse vergadering van de GRI wordt aan het Bureau bezorgd.
Art. 14. Secretariaat van de cel
De cellen worden ondersteund door een secretariaat dat per arrondissementscel wordt uitgebouwd.
Het secretariaat wordt waargenomen hetzij door het Toezicht op de sociale wetten, hetzij door de Sociale Inspectie, hetzij door de Inspectie van de RSZ, hetzij door de Inspectie van de RVA, overeenkomstig het Protocolakkoord dat door het Bureau wordt voorgesteld.
Een secretariaat wordt echter opgericht voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en een secretariaat wordt opgericht voor het arrondissement Halle-Vilvoorde.
Het secretariaat wordt gevestigd in de zetel van één van de diensten bedoeld in het tweede lid.
De verslagen van de vergaderingen van de cellen worden opgesteld door het secretariaat en overgezonden aan het Bureau.
Art. 15. De partnerschapscommissie, de samenstelling ervan en de partnerschapsovereenkomst
Er wordt een partnerschapscommissie opgericht die haar zetel heeft in de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Ze is samengesteld uit :
1° de directeur van het Bureau bedoeld in artikel 6, § 3, 1°;
2° de secretaris van de Nationale Arbeidsraad;
3° de administrateurs-generaal van de Rijksdienst voor sociale zekerheid en de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;
4° de voorzitters van de directiecomités van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid en de federale overheidsdienst Financiën.
Het voorzitterschap van deze commissie wordt waargenomen door de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
Deze commissie is ermee belast de partnerschapsovereenkomsten tussen de bevoegde minister(s) en organisaties voor te bereiden.
In de partnerschapsovereenkomst, kunnen de ondertekenende partijen beslissen over elke informatie- en sensibiliseringsactie gericht tot de professionelen en de consumenten. Zij mogen tevens de verstrekking door organisaties organiseren, van iedere inlichting die nuttig is voor de preventie en de vaststelling van inbreuken.
TITEL 2. – De uitoefening van het toezicht en de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie
HOOFDSTUK 1. – Algemeen
Art. 16. Definities
Voor de toepassing van Boek I van dit Wetboek en de uitvoeringsmaatregelen ervan, wordt verstaan onder :
1° » sociaal inspecteurs » : de ambtenaren die onder het gezag staan van de ministers tot wiens bevoegdheid de werkgelegenheid en arbeid, de sociale zekerheid, de sociale zaken en volksgezondheid behoren of die onder het gezag staan van de openbare instellingen die ervan afhangen, en die zijn belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit Wetboek, van de wetten bedoeld in Boek II van dit Wetboek en van de andere wetten waarvoor zij belast zijn met het toezicht op de naleving ervan, alsmede met het toezicht op de naleving van de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van dit Wetboek en van voormelde wetten;
2° » werknemers » : de personen die krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon en degenen die daarmee gelijkgesteld worden :
a) de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon;
b) de personen die geen arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon maar die geheel of gedeeltelijk onderworpen zijn aan de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de werknemers;
3° » werkgevers » :
a) de personen die gezag over de werknemers uitoefenen;
b) de personen die ermee worden gelijkgesteld ingevolge een bepaling van sociaal recht;
c) met de werkgever worden ook gelijkgesteld :
– zij die kinderen arbeid doen verrichten of hen werkzaamheden doen uitvoeren;
– de invoerders van ruwe diamant;
– de reders;
– zij die een bureau voor arbeidsbemiddeling exploiteren of die een commissiegeld innen in het kader van de wetgeving betreffende het exploiteren van bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling;
– de gebruikers in het kader van de wetgeving betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, alsmede de personen die, voor eigen rekening, werknemers ter beschikking stellen van gebruikers;
4° » gerechtigden » : de personen die recht hebben op een sociale uitkering, hetzij op basis van de sociale zekerheid hetzij op basis van een regeling voor maatschappelijke bijstand, of andere voordelen toegekend door de reglementering waarop de sociaal inspecteurs toezicht uitoefenen, alsook zij die er aanspraak op maken;
5° » sociale gegevens » : alle gegevens die nodig zijn voor de toepassing van de wetgeving betreffende het arbeidsrecht en de sociale zekerheid;
6° » sociale gegevens van persoonlijke aard » : alle sociale gegevens met betrekking tot een persoon die is of kan worden geïdentificeerd;
7° » medische gegevens van persoonlijke aard » : alle sociale gegevens van persoonlijke aard waarvan men informatie kan afleiden over de vroegere, de huidige of de toekomstige fysieke of psychische gezondheidstoestand van de persoon die is of kan worden geïdentificeerd, met uitzondering van de louter administratieve of boekhoudkundige gegevens betreffende de geneeskundige behandelingen of verzorgingen;
8° » openbare instellingen van sociale zekerheid » : de openbare instellingen alsmede de federale Overheidsdiensten die belast zijn met de toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid;
9° » meewerkende instellingen van sociale zekerheid » :de privaatrechtelijke instellingen, die erkend zijn om mee te werken aan de toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid;
10° » arbeidsplaatsen » : alle plaatsen waar werkzaamheden worden verricht die aan het toezicht van de sociaal inspecteurs onderworpen zijn of waar personen tewerkgesteld zijn die onderworpen zijn aan de bepalingen van de wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen, en onder meer de ondernemingen, gedeelten van ondernemingen, inrichtingen, gedeelten van inrichtingen, gebouwen, lokalen, plaatsen gelegen binnen het bedrijfsterrein, werven en werken buiten de ondernemingen;
11° » informatiedragers » : gelijk welke informatiedragers onder welke vorm ook, zoals boeken, registers, documenten, numerieke of digitale informatiedragers, schijven, banden en met inbegrip van deze die toegankelijk zijn door een informaticasysteem of door elk ander elektronisch apparaat;
12° » overtreder » : persoon aan wie een administratieve geldboete kan worden opgelegd;
13° » bevoegde administratie » : de administratie en de ambtenaren die door de Koning aangesteld zijn om administratieve geldboeten op te leggen.
Art. 17. De met het toezicht belaste overheden
Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren, de door de bevoegde overheden aangewezen ambtenaren, evenals de sociaal inspecteurs toezicht op de naleving van de bepalingen van dit Wetboek, van de wetten bedoeld in Boek 2 van dit Wetboek en van de andere wetten waarvoor zij belast zijn met het toezicht op de naleving ervan, alsmede op de naleving van de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van dit Wetboek en van voormelde wetten.
De Koning wijst de wetten en de uitvoeringsbesluiten aan waarvoor de diensten, waartoe de sociaal inspecteurs behoren, bevoegd zijn.
HOOFDSTUK 2. – Bevoegdheden van de sociaal inspecteurs en de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie
Afdeling 1. – Algemeen
Art. 18. Finaliteitsbeginsel
De sociaal inspecteurs oefenen de in dit hoofdstuk bedoelde bevoegdheden uit met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit Wetboek, van de wetten bedoeld in Boek 2 van dit Wetboek en van de andere wetten waarvoor zij belast zijn met het toezicht op de naleving ervan, alsmede met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van dit Wetboek en van voormelde wetten.
Art. 19. Proportionaliteitsbeginsel
Bij de uitoefening van de in dit hoofdstuk bedoelde bevoegdheden dienen de sociaal inspecteurs er voor te zorgen dat de middelen die zij aanwenden passend en noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit Wetboek, van de wetten bedoeld in Boek 2 van dit Wetboek en van de andere wetten waarvoor zij belast zijn met het toezicht op de naleving ervan, alsmede voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van dit Wetboek en van voormelde wetten.
Art. 20. Legitimatiebewijs
De sociaal inspecteurs oefenen hun opdrachten uit voorzien van het legitimatiebewijs van hun ambt.
De sociaal inspecteurs moeten hun legitimatiebewijs steeds voorleggen.
De Koning bepaalt het model van dit legitimatiebewijs.
Art. 21. De beoordelingsbevoegdheid van de sociaal inspecteurs
Onverminderd het vorderingsrecht van het openbaar ministerie en van de onderzoeksrechter, bedoeld in de artikelen 28ter, § 3, en 56, § 2, van het Wetboek van strafvordering, bezitten de sociaal inspecteurs een beoordelingsbevoegdheid om :
1° inlichtingen en adviezen te verschaffen, met name met betrekking tot de meest doeltreffende middelen voor de naleving van de bepalingen van dit Wetboek, van de wetten bedoeld in Boek II van dit Wetboek en van de andere wetten waarvoor zij belast zijn met het toezicht op de naleving ervan, alsmede voor de naleving van de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van dit Wetboek en van voormelde wetten, waarop ze toezicht houden;
2° waarschuwingen te geven;
3° de overtreder een termijn te verlenen om zich in regel te stellen;
4° de maatregelen te nemen, bedoeld in de artikelen 23 tot 49;
5° processen-verbaal op te maken tot vaststelling van de inbreuken op de bepalingen van dit Wetboek, van de wetten bedoeld in Boek II van dit Wetboek en van de andere wetten waarvoor zij belast zijn met het toezicht op de naleving ervan, alsmede op de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van dit Wetboek en van voormelde wetten.
Art. 22. De mogelijkheid om de bijstand van de politie te vorderen
De sociaal inspecteurs kunnen in de uitoefening van hun ambt, de bijstand van de politie vorderen.
Afdeling 2. – Bevoegdheden van de sociaal inspecteurs
Art. 23. Toegang tot de arbeidsplaatsen
De sociaal inspecteurs mogen bij de uitoefening van hun opdracht op elk ogenblik van de dag of van de nacht, zonder voorafgaande verwittiging, vrij binnengaan in alle arbeidsplaatsen of andere plaatsen die aan hun toezicht onderworpen zijn of waarvan zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat daar personen werken die onderworpen zijn aan de bepalingen van de wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen.
Art. 24. Toegang tot de bewoonde ruimten
§ 1. De sociaal inspecteurs hebben enkel toegang tot de bewoonde ruimten in de volgende gevallen :
– wanneer de sociaal inspecteurs zich tot vaststelling op heterdaad van een inbreuk ter plaatse begeven;
– op verzoek of met toestemming van de persoon die het werkelijk genot heeft van de bewoonde ruimte; het verzoek of de toestemming moet schriftelijk en voorafgaand aan de visitatie worden gegeven;
– in geval van oproep vanuit die plaats;
– in geval van brand of overstroming;
– wanneer de sociaal inspecteurs in het bezit zijn van een machtiging tot visitatie uitgereikt door de onderzoeksrechter.
§ 2. Voor het bekomen van een machtiging tot visitatie richten de sociaal inspecteurs een met redenen omkleed verzoek aan de onderzoeksrechter. Dit verzoek bevat minstens de volgende gegevens :
– de identificatie van de bewoonde ruimten die het voorwerp zijn van de visitatie;
– de wetgeving die het voorwerp is van het toezicht en waarvoor de sociaal inspecteurs van oordeel zijn een machtiging tot visitatie nodig te hebben;
– wanneer dit het geval is, de eventuele inbreuken die het voorwerp zijn van het toezicht;
– alle bescheiden en inlichtingen waaruit blijkt dat het gebruik van dit middel nodig is.
Een machtiging tot visitatie kan door de sociaal inspecteurs worden bekomen voor de toegang tot de bewoonde ruimten na 21 uur en voor 5 uur mits het verzoek aan de onderzoeksrechter bijzonder wordt gemotiveerd.
§ 3. De onderzoeksrechter beslist binnen een termijn van maximum 48 uur na de ontvangst van het verzoek.
De beslissing van de onderzoeksrechter is met redenen omkleed.
De beslissing van de onderzoeksrechter ten gevolge van een verzoek tot visitatie voor de toegang tot de bewoonde ruimten na 21 uur en voor 5 uur is echter bijzonder gemotiveerd.
Tegen deze beslissing is geen beroep mogelijk.
Met uitzondering van de stukken waaruit de identiteit van de indiener van een eventuele klacht of aangifte kan worden afgeleid en onverminderd de toepassing van artikel 59 dient het geheel van de motiveringsstukken tot het bekomen van de machtiging tot visitatie, zoals bedoeld in § 2, eerste lid, aan het strafdossier of aan het dossier in het kader waarvan een administratieve geldboete kan worden opgelegd, te worden toegevoegd.
§ 4. In geval van visitatie van bewoonde ruimten beschikken de sociaal inspecteurs over alle bevoegdheden bedoeld in Boek 1, Titel 2, Hoofdstuk 2, afdelingen 1, 2 en 3, met uitzondering van de opsporing van informatiedragers bedoeld in artikel 28 en van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 30, 31, 32, 33 en 34, tweede lid.
Art. 25. Inwinnen van inlichtingen
Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk mogen de sociaal inspecteurs overgaan tot elk onderzoek, elke controle en elk verhoor, alsook alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen van de wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen, werkelijk worden nageleefd.
Art. 26. Identificatie van de personen
De sociaal inspecteurs mogen de identiteit opnemen van de personen die zich op de arbeidsplaatsen bevinden alsook van eenieder van wie zij de identificatie nodig achten voor de uitoefening van het toezicht.
Zij kunnen daartoe van deze personen de overlegging van officiële identificatiedocumenten eisen.
Zij kunnen bovendien deze personen identificeren met de hulp van niet-officiële documenten die deze hen vrijwillig voorleggen wanneer deze personen geen officiële identificatiedocumenten kunnen voorleggen of wanneer de sociaal inspecteurs aan de authenticiteit ervan of aan de identiteit van deze personen twijfelen.
Zij kunnen eveneens, in de gevallen en onder de voorwaarden en nadere regelen bepaald in artikel 39, de identiteit van deze personen trachten te achterhalen door middel van beeldmateriaal, ongeacht de drager ervan.
Art. 27. Verhoor van personen
De sociaal inspecteurs mogen hetzij alleen, hetzij samen, hetzij in aanwezigheid van getuigen, gelijk welke persoon wiens verhoor zij noodzakelijk achten, ondervragen over elk feit waarvan de kennisname nuttig is voor de uitoefening van het toezicht.
Art. 28. Informatiedragers met hetzij sociale gegevens, hetzij andere door de wet voorgeschreven gegevens
§ 1. De sociaal inspecteurs mogen zich alle informatiedragers doen overleggen die zich bevinden op de arbeidsplaatsen of op de andere plaatsen die aan hun toezicht zijn onderworpen, op voorwaarde dat deze informatiedragers :
1° hetzij sociale gegevens, bedoeld in artikel 16, 5°, bevatten;
2° hetzij gelijk welke andere gegevens bevatten die ingevolge de wetgeving dienen te worden opgemaakt, bijgehouden of bewaard, zelfs wanneer de sociaal inspecteurs niet zijn belast met het toezicht op deze wetgeving, op voorwaarde dat deze gegevens vermeld zijn in het koninklijk besluit bedoeld in § 4.
De sociaal inspecteurs mogen zich eveneens de toegang doen verschaffen tot de in het eerste lid bedoelde informatiedragers die vanuit deze plaatsen toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat.
§ 2. Wanneer de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber afwezig is op het ogenblik van de controle nemen de sociaal inspecteurs de nodige maatregelen om de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber te contacteren om voormelde informatiedragers te doen voorleggen of om zich toegang te doen verschaffen tot de in § 1, eerste lid, bedoelde informatiedragers die vanuit deze plaatsen toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat.
§ 3. De sociaal inspecteurs kunnen overgaan tot het opsporen en onderzoeken van de in § 1 bedoelde informatiedragers in de volgende gevallen :
1° wanneer de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber voormelde informatiedragers niet vrijwillig voorlegt, zonder zich evenwel te verzetten tegen deze opsporing of dit onderzoek;
2° wanneer de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber op het ogenblik van de controle niet bereikbaar is.
De sociaal inspecteurs kunnen slechts overgaan tot de opsporing of het onderzoek van deze informatiedragers op voorwaarde dat de aard van de opsporing of het onderzoek dit vereist wanneer het gevaar bestaat dat deze informatiedragers of de gegevens die zij bevatten naar aanleiding van de controle verdwijnen of worden gewijzigd of wanneer de gezondheid of de veiligheid van de werknemers dit vereist.
Wanneer de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber zich verzet tegen deze opsporing of dit onderzoek wordt een proces-verbaal opgesteld wegens verhindering van toezicht.
§ 4. De Koning stelt een lijst op met de in § 1, eerste lid, 2°, bedoelde gegevens die ingevolge de wetgeving dienen te worden opgemaakt, bijgehouden of bewaard, en die zich op informatiedragers bevinden op de arbeidsplaatsen of op de andere plaatsen die onderworpen zijn aan het toezicht van de sociaal inspecteurs of die vanuit deze plaatsen toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat en waartoe de sociaal inspecteurs toegang hebben.
Art. 29. Informatiedragers met andere gegevens
De sociaal inspecteurs mogen zich eveneens, zonder verplaatsing, alle informatiedragers die gelijk welke andere gegevens bevatten ter inzage doen overleggen wanneer zij dit nodig achten voor het volbrengen van hun opdracht en overgaan tot het onderzoek ervan.
Zij beschikken eveneens over deze bevoegdheid voor de gegevens die toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat.
Art. 30. Gegevens in een leesbare en verstaanbare vorm
Wanneer de gegevens bedoeld in de artikelen 28 en 29 toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat, hebben de sociaal inspecteurs het recht zich de op die informatiedragers geplaatste gegevens in een leesbare en verstaanbare vorm te doen voorleggen, in de door hen gevraagde vorm.
Art. 31. Recht van toegang
§ 1. Wanneer de gegevens bedoeld in artikel 28 toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk ander elektronisch apparaat vanuit de arbeidsplaats of vanuit een andere plaats die aan het toezicht van de sociaal inspecteurs is onderworpen, moeten de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers aan de sociaal inspecteurs een recht van toegang langs elektronische weg tot het informaticasysteem of tot elk ander elektronisch apparaat en tot deze gegevens waarborgen, een recht van fysieke toegang tot de binnenkant van de kast van het informaticasysteem of van elk ander elektronisch apparaat, evenals een recht tot downloading en tot gebruik langs elektronische weg van deze gegevens.
§ 2. De in § 1 bedoelde rechten gelden eveneens wanneer de plaats van bewaring van deze gegevens zich in een ander land bevindt en deze gegevens in België langs elektronische weg toegankelijk zijn vanuit de arbeidsplaats of vanuit een andere plaats die aan het toezicht van de sociaal inspecteurs is onderworpen.
§ 3. De in § 1 bedoelde rechten gelden eveneens wanneer deze gegevens zich bevinden in een informaticasysteem of in elk ander elektronisch apparaat, in België of in het buitenland, dat niet beheerd wordt door de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, en deze gegevens langs elektronische weg toegankelijk zijn in België vanuit de arbeidsplaats of vanuit een andere plaats die aan het toezicht van de sociaal inspecteurs is onderworpen.
§ 4. De sociaal inspecteurs zien erop toe dat de integriteit van de verzamelde gegevens en van het materieel waartoe zij toegang hebben gewaarborgd is.
Art. 32. Informatie over het beheer van het informaticasysteem
De werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers die een beroep doen op een informaticasysteem of op elk ander elektronisch apparaat om de in artikel 28 bedoelde gegevens op te maken, bij te houden of te bewaren, zijn ertoe gehouden, op verzoek van de sociaal inspecteurs, ter plaatse, de dossiers met betrekking tot de analyses, de programma’s, het beheer en de exploitatie van het gebruikte systeem ter inzage over te leggen.
Art. 33. Integriteit van de gegevens
De sociaal inspecteurs mogen, door middel van het informaticasysteem of elk ander elektronisch apparaat en met de bijstand van de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, de betrouwbaarheid nagaan van de geïnformatiseerde gegevens en bewerkingen, door de overlegging ter inzage te vorderen van stukken die in het bijzonder zijn opgesteld om de op informatiedragers geplaatste gegevens om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm.
Art. 34. Kopieën
De sociaal inspecteurs mogen kopieën nemen, in welke vorm ook, van de informatiedragers, bedoeld in de artikelen 28 en 29 of van de gegevens die zij bevatten, of zich deze kosteloos laten verstrekken door de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers. De sociaal inspecteurs vragen bij voorkeur een elektronische kopie aan de werkgever, zijn aangestelden of zijn lasthebbers.
Wanneer het informatiedragers bedoeld in artikel 28 betreft die toegankelijk zijn via een informaticasysteem mogen de sociaal inspecteurs, door middel van het informaticasysteem of elk ander elektronisch apparaat en met de bijstand van de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, kopieën maken in de door hen gewenste vorm van het geheel of een deel van voormelde gegevens.
Art. 35. Beslag en verzegeling
De sociaal inspecteurs kunnen de informatiedragers bedoeld in artikel 28 in beslag nemen of verzegelen, ongeacht of de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers al dan niet eigenaar zijn van deze informatiedragers.
Zij beschikken over deze bevoegdheden wanneer dit noodzakelijk is voor de opsporing, voor het onderzoek of voor het leveren van het bewijs van de inbreuken of wanneer het gevaar bestaat dat met deze informatiedragers de inbreuken worden voortgezet of nieuwe inbreuken zullen worden gepleegd.
Wanneer de inbeslagneming materieel onmogelijk is, worden deze gegevens, evenals de gegevens noodzakelijk om deze te kunnen verstaan, gekopieerd op dragers, die toebehoren aan de overheid. In geval van noodgeval of om technische redenen, kan gebruik gemaakt worden van dragers, die ter beschikking staan van personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken.
Art. 36. Vertaling
Wanneer dit nodig is voor het toezicht kunnen de sociaal inspecteurs een vertaling eisen in één van de nationale talen van de gegevens bedoeld in artikel 28 wanneer deze zijn opgesteld in een andere taal dan één van de nationale talen.
Art. 37. Staalname
De sociaal inspecteurs mogen van alle bewerkte of afgewerkte goederen, van producten en stoffen die bewaard, gebruikt of behandeld worden, stalen nemen en meenemen voor ontleding of voor het leveren van het bewijs van de inbreuk, mits de houders van deze goederen, producten en stoffen, de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, daarvan op de hoogte te brengen. In voorkomend geval moeten de houders van deze goederen, producten en stoffen, de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers de verpakkingen leveren die nodig zijn voor het vervoer en het behoud van die stalen. De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regelen voor het nemen, meenemen en ontleden van deze stalen alsook de voorwaarden en de nadere regelen voor de erkenning van natuurlijke of rechtspersonen bevoegd om de ontledingen uit te voeren.
Art. 38. Beslag en verzegeling van andere goederen
De sociaal inspecteurs mogen andere roerende goederen dan informatiedragers, alsmede onroerende goederen, ongeacht of de overtreder al dan niet de eigenaar is van deze goederen, die aan hun toezicht onderworpen zijn of aan de hand waarvan inbreuken kunnen worden vastgesteld op de wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen, in beslag nemen of verzegelen wanneer zulks noodzakelijk is voor het leveren van het bewijs van deze inbreuken of het gevaar bestaat dat met deze goederen de inbreuken worden voortgezet of nieuwe inbreuken worden gepleegd.
Art. 39. Vaststellingen door beeldmateriaal
§ 1. De sociaal inspecteurs mogen vaststellingen doen door middel van het maken van beeldmateriaal, ongeacht de drager ervan.
Zij kunnen eveneens beeldmateriaal van derden gebruiken, voor zover deze personen dit beeldmateriaal rechtmatig hebben gemaakt of verkregen.
§ 2. In bewoonde ruimten mogen de sociaal inspecteurs enkel vaststellingen doen door middel van het maken van beeldmateriaal, ongeacht de drager ervan, op voorwaarde dat zij hiertoe beschikken over een machtiging uitgereikt door de onderzoeksrechter. Het verzoek dat de sociaal inspecteur aan de onderzoeksrechter richt om die machtiging te krijgen, dient minstens de gegevens te bevatten vermeld in artikel 24, § 2.
Deze machtiging van de onderzoeksrechter is niet vereist wanneer het beeldmateriaal bestemd is om de vaststelling te doen van inbreuken op de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en er zich ingevolge deze inbreuk een arbeidsongeval heeft voorgedaan of zou kunnen voordoen.
§ 3. Voor de toepassing van dit Wetboek gelden de vaststellingen die de sociaal inspecteurs hebben gedaan door middel van het door hen gemaakte beeldmateriaal tot bewijs van het tegendeel, voor zover voldaan is aan de hierna vermelde voorwaarden :
1° de vaststellingen moeten het voorwerp uitmaken van een proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk door middel van beeldmateriaal, dat naast de in artikel 64 vermelde gegevens ook nog de volgende gegevens moet bevatten :
– de identiteit van de ambtenaar die het beeldmateriaal heeft gemaakt;
– de dag, de datum, het uur waarop en de exacte beschrijving van de plaats waar het beeldmateriaal is gemaakt;
– de volledige identificatie van het technisch hulpmiddel waarmee het beeldmateriaal is gemaakt;
– een beschrijving van wat op dat beeldmateriaal is te zien, alsmede het verband met de vastgestelde inbreuk;
– wanneer het gaat om een detailopname, een aanduiding op het beeldmateriaal waaruit de schaal blijkt;
– een afdruk van het beeldmateriaal of, indien dit onmogelijk is, een kopie ervan op een drager als bijlage bij het proces-verbaal, alsmede een volledige opgave van alle nodige technische specificaties om de kopie van dit beeldmateriaal te kunnen bekijken;
– wanneer er meerdere afdrukken of meerdere dragers zijn, een nummering van deze afdrukken of deze dragers, die eveneens moet voorkomen in de ermee overeenstemmende beschrijving, in het proces-verbaal, van wat op het beeldmateriaal is te zien;
2° de originele drager van het beeldmateriaal moet worden bewaard door de administratie waartoe de ambtenaar behoort die het beeldmateriaal heeft gemaakt totdat een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest is uitgesproken of totdat de beslissing tot het opleggen van een administratieve geldboete van de bevoegde administratie uitvoerbare kracht heeft gekregen of tot de seponering van de inbreuk door de bevoegde administratie.
Art. 40. De bevoegdheid maatregelen te bevelen
De sociaal inspecteurs mogen :
1° bevelen dat de documenten die moeten worden aangeplakt ingevolge de wetgevingen waarop zij toezicht uitoefenen, daadwerkelijk aangeplakt worden en blijven, binnen een termijn die zij bepalen of zonder uitstel;
2° indien ze zulks nodig achten in het belang van de rechthebbenden van de sociale zekerheid of van hen die er aanspraak op maken, opdracht geven aan de instellingen van sociale zekerheid om aan voormelde personen, binnen de termijn die ze vaststellen, de sociale gegevens van persoonlijke aard mee te delen die op hen betrekking hebben of om, eveneens binnen de termijn die ze vaststellen, de onjuiste, onvolledige, onnauwkeurige of overbodige sociale gegevens die ze bewaren, te verbeteren, uit te wissen of niet te gebruiken.
Art. 41. Opmaak of overhandiging van documenten
De sociaal inspecteurs mogen, als zij zulks in het belang van de werknemers, de gerechtigden of de sociaal verzekerden nodig achten, elk document opmaken of overhandigen ter vervanging van de documenten bedoeld in de wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen.
Art. 42. Vordering tot staking
Een vordering tot staking kan, overeenkomstig hoofdstuk VIII van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, worden ingesteld bij de voorzitter van de rechtbank van koophandel door de leidende ambtenaar van de inspectiedienst die voor de bedoelde bepalingen bevoegd is.
Afdeling 3. – De bevoegdheden van de sociaal inspecteurs op het vlak van gezondheid en veiligheid van de werknemers in het bijzonder
Art. 43. Passende preventiemaatregelen
De sociaal inspecteurs zijn bevoegd om de passende maatregelen voor te schrijven waarmee de gevaren voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers op de arbeidsplaatsen of andere plaatsen die aan hun toezicht onderworpen zijn, kunnen worden voorkomen en waarmee de gebreken of vormen van hinder die zij vaststellen en als een gevaar voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers beschouwen, kunnen worden bestreden of weggewerkt.
De sociaal inspecteurs mogen tijdens de uitoefening van hun opdracht bevelen dat, met het oog op het voorkomen van de gevaren en het verhelpen van de in het eerste lid bedoelde gebreken of vormen van hinder, de nodige wijzigingen worden aangebracht binnen een termijn die zij bepalen, of zonder uitstel indien het vastgestelde gevaar hun dreigend lijkt.
Art. 44. Specifieke verboden
De sociaal inspecteurs mogen, wanneer de gezondheid of de veiligheid van de werknemers zulks vereist, tijdelijk of definitief verbod opleggen om :
1° aanwezig te zijn op een arbeidsplaats of op een andere plaats die aan hun toezicht onderworpen is, dan wel de toegang daartoe aan alle of aan bepaalde werknemers te verlenen;
2° gebruik te maken van enigerlei uitrustingen, installaties, machines of materieel of die in gebruik te houden;
3° bepaalde gevaarlijke stoffen of preparaten, de bronnen van risico’s voor infectie, aan te wenden;
4° bepaalde productieprocessen toe te passen dan wel bepaalde gevaarlijke producten of afvalstoffen te bewaren;
5° incorrecte methoden te gebruiken voor identificatie van risico’s die aan gevaarlijke stoffen, preparaten of afvalstoffen te wijten zijn.
Art. 45. Bevel om bijzondere maatregelen in te voeren
§ 1. De sociaal inspecteurs mogen bevelen om organisatorische maatregelen te treffen met betrekking tot de interne diensten voor preventie en bescherming op het werk, die opgericht moeten worden met toepassing van de reglementering inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, wanneer zij vaststellen dat de organisatorische maatregelen die moeten getroffen worden in het kader van deze reglementering niet of slechts gedeeltelijk zijn getroffen en hierdoor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers onmiddellijk of op termijn in gevaar kan worden gebracht.
Zij mogen de termijn bepalen waarbinnen de organisatorische maatregelen moeten worden getroffen.
§ 2. De sociaal inspecteurs mogen bevelen om maatregelen te treffen, organisatorische maatregelen inbegrepen, die door preventieadviseurs van interne of externe diensten voor preventie en bescherming op het werk aan de werkgevers zijn aanbevolen om de veiligheid of de gezondheid van de werknemers te waarborgen, wanneer zij vaststellen dat deze werkgevers de aanbevolen maatregelen niet of slechts gedeeltelijk treffen en indien zij ingevolge deze onthouding, de reglementering inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk overtreden.
Zij mogen eveneens bevelen om alternatieve maatregelen te treffen die tot een resultaat leiden dat ten minste evenwaardig is wat de veiligheid en de gezondheid van de werknemers betreft.
Zij mogen de termijn bepalen waarbinnen de organisatorische maatregelen moeten worden getroffen.
§ 3. De sociaal inspecteurs mogen bevelen om maatregelen te treffen, organisatorische maatregelen inbegrepen, wanneer zij vaststellen dat de werkgever geen interne dienst voor preventie en bescherming op het werk heeft opgericht of geen beroep doet op een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk terwijl hij hiertoe verplicht was en deze nalatigheid de veiligheid of de gezondheid van de werknemers in het gedrang brengt.
Zij kunnen, vooraleer die maatregelen te bevelen, aan de werkgever de verplichting opleggen een interne dienst voor preventie en bescherming op het werk op te richten of een beroep te doen op een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, binnen de termijn die zij bepalen.
Art. 46. Bevel tot stopzetting van de arbeid
De sociaal inspecteurs mogen :
1° de stopzetting bevelen van iedere arbeid in een arbeidsplaats of op een andere plaats die aan hun toezicht onderworpen is, wanneer de gezondheid of de veiligheid van de werknemers zulks vereist;
2° de stopzetting bevelen van iedere arbeid waarvoor, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen, organisatorische maatregelen moeten worden getroffen, wanneer deze maatregelen niet werden getroffen en hierdoor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers onmiddellijk of op termijn in gevaar kunnen worden gebracht.
Deze stopzetting wordt bevolen in afwachting dat de personen die hiertoe verplicht zijn, de bedoelde maatregelen hebben genomen.
Art. 47. Ontruimingsbevel
De sociaal inspecteurs mogen iedere arbeidsplaats of iedere andere plaats die aan hun toezicht onderworpen is onmiddellijk laten ontruimen, wanneer het gevaar hun dreigend lijkt.
Art. 48. Verzegeling
De sociaal inspecteurs mogen arbeidsplaatsen, andere plaatsen die aan hun toezicht onderworpen zijn, uitrustingen, installaties, machines, materieel, toestellen, producten of fabricageafval verzegelen, wanneer het gevaar hun dreigend lijkt.
Art. 49. Maatregelen ten opzichte van de zelfstandigen
De sociaal inspecteurs mogen de acties opgesomd in de artikelen 43, 44, 46, eerste lid, 1°, 47 en 48 ondernemen ten aanzien van de zelfstandigen die op een zelfde arbeidsplaats met werknemers bedrijvig zijn en die daardoor verplichtingen hebben met toepassing van de reglementering inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Afdeling 4. – Hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie
Art. 50. Aanwijzing
De door de Koning aangewezen sociaal inspecteurs worden bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur.
De Koning bepaalt de voorwaarden betreffende de ervaring en de opleiding van deze sociaal inspecteurs.
Art. 51. Bevoegdheden van sociaal inspecteurs officier van gerechtelijke politie
De bevoegdheden van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur, toegekend aan de door de Koning aangewezen sociaal inspecteurs, kunnen slechts worden uitgeoefend met het oog op de opsporing en vaststelling van de inbreuken bedoeld in dit Wetboek en in de artikelen 433quinquies tot 433octies van het Strafwetboek en in de artikelen 77bis tot 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Art. 52. Eedaflegging
Om hun bevoegdheden van officier van gerechtelijke politie te kunnen uitoefenen, leggen de sociaal inspecteurs bedoeld in artikel 50, in handen van de procureur-generaal van het rechtsgebied van hun woonplaats, de eed af in de volgende bewoordingen :
» Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk en het mij opgedragen ambt trouw waar te nemen. « .
Zij kunnen hun bevoegdheden buiten het rechtsgebied van hun woonplaats uitoefenen.
HOOFDSTUK 3. – Beroep tegen de door de sociaal inspecteurs genomen maatregelen
Art. 53. Formele garanties
§ 1. De inbeslagnemingen en de verzegelingen verricht op basis van de artikelen 35 en 38 en de maatregelen genomen door de sociaal inspecteurs ter uitvoering van de artikelen 31, 37, en 43 tot 49 moeten het voorwerp uitmaken van een schriftelijke vaststelling.
De in artikel 28, § 3, bedoelde opsporingsmaatregelen en, in voorkomend geval, de onderzoeksmaatregelen die er uit voortvloeien en welke op die plaats worden uitgevoerd, moeten eveneens het voorwerp uitmaken van een schriftelijke vaststelling.
§ 2. De schriftelijke vaststelling wordt persoonlijk overhandigd aan de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber, die tekent voor ontvangst.
Indien de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber niet aanwezig is, wordt de schriftelijke vaststelling onmiddellijk achtergelaten. Binnen een termijn van veertien dagen wordt tevens bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs een kopie verstuurd naar de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber.
§ 3. Het in § 1 bedoelde geschrift moet minstens vermelden :
1° de datum en het uur waarop de maatregelen zijn genomen;
2° de identiteit van de sociaal inspecteurs, de hoedanigheid waarin zij optreden en de administratie waartoe zij behoren;
3° de genomen maatregelen;
4° de weergave van de tekst van de artikelen 209 en 210;
5° de rechtsmiddelen tegen de maatregelen, het bevoegde gerechtelijk arrondissement en de weergave van de tekst van artikel 2 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht;
6° de overheidsinstelling die in geval van beroep moet worden gedagvaard.
Wanneer de maatregelen bedoeld in het eerste lid, 3°, betrekking hebben op de in artikel 28, § 3, bedoelde opsporingsmaatregelen en, in voorkomend geval, op de onderzoeksmaatregelen die eruit voortvloeien en welke op die plaats werden uitgevoerd, bevat de beschrijving onder meer de volgende gegevens :
1° de beschrijving van de plaats of de plaatsen waar deze opsporings- of onderzoeksmaatregelen hebben plaats gevonden;
2° de wetgeving waarop toezicht wordt uitgeoefend en waarop zich een inbreuk heeft voorgedaan of mogelijk heeft voorgedaan die deze opsporings- of onderzoeksmaatregelen noodzakelijk maakt;
3° de lijst van de informatiedragers bedoeld in artikel 28, § 1, die werden opgespoord en, in voorkomend geval, die ter plaatse werden onderzocht;
4° de beschrijving van de feiten waaruit blijkt dat de bedoelde opsporingsmaatregelen of onderzoeksmaatregelen zijn gebeurd in de gevallen en onder de voorwaarden bedoeld bij artikel 28, § 3;
5° de verantwoording van het feit dat het met de bedoelde opsporings- of onderzoeksmaatregelen beoogde resultaat niet kon worden bereikt met andere, minder ingrijpende maatregelen.
HOOFDSTUK 4. – Overlegging en mededeling van de gegevens
Art. 54. Mededeling van inlichtingen door de sociaal inspecteurs aan andere administraties
Wanneer zij zulks nodig achten, delen de sociaal inspecteurs de inlichtingen die zij tijdens hun onderzoek hebben ingewonnen mee aan de openbare en aan de meewerkende instellingen van sociale zekerheid, aan de sociaal inspecteurs van de andere inspectiediensten, alsook aan alle ambtenaren belast met het toezicht op een andere wetgeving of met de toepassing van een andere wetgeving, in de mate dat die inlichtingen laatstgenoemden kunnen aanbelangen bij de uitoefening van het toezicht waarmee zij belast zijn of voor de toepassing van een andere wetgeving.
Deze inlichtingen moeten verplicht worden meegedeeld wanneer de openbare instellingen van sociale zekerheid, de sociaal inspecteurs van de andere inspectiediensten of de andere ambtenaren belast met het toezicht of met de toepassing van een andere wetgeving erom verzoeken.
Evenwel mogen inlichtingen die werden ingewonnen tijdens de uitoefening van plichten voorgeschreven door de rechterlijke overheid slechts worden meegedeeld mits uitdrukkelijke machtiging van deze laatste.
Inlichtingen betreffende medische gegevens van persoonlijke aard mogen slechts worden meegedeeld of gebruikt met inachtneming van het medisch beroepsgeheim.
Art. 55. Mededeling van inlichtingen aan de sociaal inspecteurs door andere administraties
Onverminderd artikel 44/1 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, zijn alle diensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtscolleges, de provincies, de gemeenten, de verenigingen waartoe ze behoren, de openbare instellingen die ervan afhangen, alsmede van alle openbare en meewerkende instellingen van sociale zekerheid, gehouden aan de sociaal inspecteurs, op hun verzoek, alle inlichtingen te geven die laatstgenoemden nuttig achten voor het toezicht op de naleving van de wetgeving waarmee zij belast zijn, alsmede gelijk welke informatiedragers ter inzage over te leggen en kopieën ervan te verstrekken onder gelijk welke vorm.
Alle voornoemde diensten zijn verplicht die inlichtingen en die kopieën kosteloos te verstrekken.
Een samenwerkingsakkoord tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten, bedoeld bij artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, regelt de mededeling van inlichtingen aan de sociaal inspecteurs door de diensten van de gemeenschappen en de gewesten, de kosten die er betrekking op hebben, alsmede andere vormen van wederzijdse bijstand en samenwerking.
De inlichtingen en informatiedragers verzameld tijdens de uitvoering van de taken opgelegd door de rechterlijke overheid mogen evenwel enkel worden meegedeeld met de uitdrukkelijke machtiging van de rechterlijke overheid.
Art. 56. Gebruikmaking van inlichtingen die verkregen zijn van andere administraties of inspectiediensten
De openbare en meewerkende instellingen van sociale zekerheid, de sociaal inspecteurs, de sociaal inspecteurs van de andere inspectiediensten, alsook alle ambtenaren belast met het toezicht op een andere wetgeving, mogen de inlichtingen verkregen op grond van respectievelijk artikelen 54 of 55 gebruiken voor de uitoefening van alle opdrachten betreffende het toezicht waarmee ze belast zijn.
Art. 57. Gegevensuitwisseling en andere vormen van samenwerking met de arbeidsinspecties van de andere lidstaten van de Internationale Arbeidsorganisatie en de Staten die Verdrag nr. 81 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de arbeidsinspectie in de industrie en de handel niet hebben ondertekend
Met de arbeidsinspecties van de andere lidstaten van de Internationale Arbeidsorganisatie, waar het Verdrag nr. 81 betreffende de arbeidsinspectie in de industrie en de handel, goedgekeurd bij de wet van 29 maart 1957, gelding heeft, mogen de sociaal inspecteurs alle inlichtingen uitwisselen die van nut kunnen zijn voor de uitoefening van het toezicht waarmee elk van hen belast is.
Van de inlichtingen die van de arbeidsinspecties van de andere lidstaten van de Internationale Arbeidsorganisatie worden verkregen, wordt op dezelfde wijze gebruik gemaakt als van de soortgelijke inlichtingen die de sociaal inspecteurs rechtstreeks inzamelen.
De inlichtingen ten behoeve van de arbeidsinspecties van die lidstaten worden op dezelfde wijze ingezameld door de sociaal inspecteurs als de soortgelijke inlichtingen die zij inzamelen voor de uitoefening van het toezicht waarmee zij zelf belast zijn.
De administraties waartoe de sociaal inspecteurs behoren kunnen eveneens, ter uitvoering van een akkoord dat met de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van de Internationale Arbeidsorganisatie wordt gesloten, op het nationale grondgebied de aanwezigheid toestaan van ambtenaren van de arbeidsinspectie van die lidstaat om alle inlichtingen in te zamelen die van nut kunnen zijn voor de uitoefening van het toezicht waarmee laatstgenoemden belast zijn.
De inlichtingen die door een sociaal inspecteur in het buitenland worden ingezameld in het kader van een akkoord dat met een lidstaat van de Internationale Arbeidsorganisatie is gesloten, kunnen in dezelfde voorwaarden worden gebruikt als de inlichtingen die hier te lande door de sociaal inspecteurs worden ingezameld.
Ter uitvoering van een dergelijk akkoord kunnen de administraties waartoe de sociaal inspecteurs behoren met de arbeidsinspecties van de andere lidstaten van de Internationale Arbeidsorganisatie bedoeld in het eerste lid eveneens overgaan tot andere vormen van wederzijdse bijstand en samenwerking.
Het bepaalde in het eerste tot zesde lid is tevens van toepassing op de akkoorden gesloten inzake uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde Belgische autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de Staten die het Verdrag nr. 81 betreffende de arbeidsinspectie in de industrie en de handel, goedgekeurd bij de wet van 29 maart 1957, niet hebben ondertekend.
HOOFDSTUK 5. – Plichten van de sociaal inspecteurs
Art. 58. Vertrouwelijkheid van de gegevens
De sociaal inspecteurs moeten de nodige maatregelen nemen om het vertrouwelijk karakter te verzekeren van de sociale gegevens van persoonlijke aard waarvan ze kennis hebben gekregen in de uitoefening van hun opdracht en om te verzekeren dat deze gegevens uitsluitend worden aangewend voor de uitoefening van hun toezichtopdracht.
De in de artikelen 33 en 34, tweede lid, bedoelde personen zijn verplicht het vertrouwelijke karakter te bewaren van de sociale gegevens van persoonlijke aard waarvan zij kennis hebben gekregen door de sociaal inspecteurs bij te staan bij de uitoefening van de in deze artikelen bepaalde bevoegdheden. Elke inbreuk hierop wordt bestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
Art. 59. Geheimhoudingsplicht
Behoudens uitdrukkelijke machtiging van de indiener van een klacht of van een aangifte betreffende een inbreuk op de bepalingen van de wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen, mogen de sociaal inspecteurs in geen enkel geval, zelfs niet voor de rechtbanken, de naam van de indiener van deze klacht of van deze aangifte bekend maken.
Het is hun eveneens verboden aan de werkgever of aan zijn vertegenwoordiger te onthullen dat ingevolge een klacht of een aangifte een onderzoek werd ingesteld.
Art. 60. Integriteitsplicht van de sociaal inspecteurs
De sociaal inspecteurs mogen geen enkel rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben in de ondernemingen of instellingen waarop zij toezicht dienen uit te oefenen.
Art. 61. Voorschriften inzake de plichtenleer
De sociaal inspecteurs dienen bij het uitvoeren van hun toezichtopdracht de voorschriften inzake de plichtenleer in acht te nemen.
De Koning bepaalt deze voorschriften van de plichtenleer, na advies van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, bedoeld in artikel 3.
TITEL 3. – Processen-verbaal
HOOFDSTUK 1. – Processen-verbaal van verhoor
Art. 62. Het verhoor
Bij het verhoren van personen, ongeacht in welke hoedanigheid zij worden verhoord, worden ten minste de volgende regels in acht genomen :
1° ieder verhoor begint met de mededeling aan de ondervraagde persoon dat :
a) hij kan vragen dat alle vragen die hem worden gesteld en alle antwoorden die hij geeft, worden genoteerd in de gebruikte bewoordingen;
b) hij kan vragen dat iedere maatregel behorende tot de bevoegdheid van de sociaal inspecteurs krachtens dit Wetboek wordt verricht;
c) zijn verklaringen als bewijs in rechte kunnen worden gebruikt;
2° eenieder die wordt ondervraagd, mag gebruik maken van de documenten in zijn bezit, zonder dat daardoor het verhoor wordt uitgesteld. Hij mag, tijdens de ondervraging of later, eisen dat deze documenten bij het proces-verbaal van verhoor worden gevoegd;
3° het proces-verbaal vermeldt nauwkeurig het tijdstip waarop het verhoor wordt aangevat, eventueel onderbroken en hervat, alsook beëindigd. Het vermeldt nauwkeurig de identiteit van de personen die in het verhoor, of in een gedeelte daarvan, tussenkomen, en het tijdstip van hun aankomst en vertrek. Het vermeldt ook de bijzondere omstandigheden en alles wat op de verklaring of de omstandigheden waarin zij is afgelegd, een bijzonder licht kan werpen.
Aan het einde van het verhoor geeft men de ondervraagde persoon het proces-verbaal van zijn verhoor te lezen, tenzij hij vraagt dat het hem wordt voorgelezen. Er wordt hem gevraagd of hij zijn verklaringen wil verbeteren of daaraan iets wil toevoegen.
Indien de ondervraagde persoon zich in een andere taal dan die van de procedure wenst uit te drukken, wordt ofwel een beroep gedaan op een beëdigde tolk, ofwel worden zijn verklaringen genoteerd in zijn taal, ofwel wordt hem gevraagd zelf zijn verklaring te noteren. Zo het verhoor plaatsheeft met bijstand van een tolk worden diens identiteit en hoedanigheid vermeld.
Het proces-verbaal van verhoor geeft de tekst van dit artikel weer.
Art. 63. Overhandiging van een kopie van de tekst van het verhoor aan de gehoorde persoon
Onverminderd de bepalingen in bijzondere wetten delen de sociaal inspecteurs die een persoon ondervragen, deze persoon mee dat hij kosteloos een kopie van de tekst van zijn verhoor kan verkrijgen.
Deze kopie wordt hem onmiddellijk of binnen de maand overhandigd of toegezonden.
Evenwel kan de door de Koning aangewezen ambtenaar, met een met redenen omklede beslissing, het tijdstip van deze mededeling uitstellen voor een eenmalig hernieuwbare termijn van ten hoogste drie maanden. Deze beslissing wordt opgenomen in het dossier.
Het proces-verbaal van verhoor geeft de tekst van dit artikel weer.
HOOFDSTUK 2. – Processen-verbaal tot vaststelling van een inbreuk
Art. 64. Proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk
Ieder proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek bevat minstens de volgende gegevens :
1° de identiteit van de verbaliserende ambtenaar;
2° de bepaling waaraan de verbaliserende ambtenaar zijn bevoegdheid tot optreden ontleent;
3° de plaats en de datum van de inbreuk;
4° de identiteit van de vermoedelijke dader en van de betrokkenen;
5° de wetsbepaling waarop inbreuk werd gepleegd;
6° een beknopt relaas van de feiten met betrekking tot de gepleegde inbreuken;
7° de datum en de plaats van opmaak van het proces-verbaal, het eventuele verband met andere processen-verbaal, en, in voorkomend geval, de inventaris van de bijlagen.
De Koning kan algemene vormregels opstellen die toepasselijk zijn voor de processen-verbaal tot vaststelling van een inbreuk.
Art. 65. Mededeling van het proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk
Het proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk wordt aan het openbaar ministerie overgezonden.
Een exemplaar van het proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek wordt bezorgd aan de bevoegde administratie, bedoeld in artikel 70.
Een afschrift wordt bezorgd aan de vermoedelijke dader van de inbreuk alsook eventueel aan zijn werkgever. Bij gebrek aan een afschrift kunnen zij daarvan te allen tijde afschrift krijgen hetzij bij de overheid die het proces-verbaal heeft opgesteld, hetzij bij de bevoegde administratie.
Art. 66. Bijzondere bewijskracht van de processen-verbaal tot vaststelling van een inbreuk
De processen-verbaal die opgemaakt zijn door de sociaal inspecteurs hebben bewijskracht tot het tegendeel bewezen is, voor zover een afschrift ervan ter kennis wordt gebracht van de vermoedelijke dader van de inbreuk en, in voorkomend geval, van zijn werkgever binnen een termijn van veertien dagen die aanvangt de dag na de vaststelling van de inbreuk.
Wanneer de vermoedelijke dader van de inbreuk of de werkgever niet kan worden geïdentificeerd op de dag van de vaststelling van de inbreuk begint de termijn van veertien dagen te lopen op de dag waarop de sociaal inspecteurs de vermoedelijke dader van de inbreuk met zekerheid konden identificeren.
Wanneer de vervaldag, die inbegrepen is in die termijn, een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt deze verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.
Voor de toepassing van de termijn bedoeld in het eerste lid, vormen het geven van een waarschuwing, het verlenen van een termijn om aan de voorschriften te voldoen of het nemen van maatregelen bedoeld in de artikelen 22 tot 49, geen vaststelling van de inbreuk.
Art. 67. Draagwijdte van de bijzondere bewijskracht
De materiële vaststellingen die gedaan zijn in een proces-verbaal tot vaststelling van een inbreuk door de sociaal inspecteurs van een inspectiedienst kunnen met hun bewijskracht gebruikt worden door de sociaal inspecteurs van dezelfde dienst, van andere inspectiediensten of door de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de naleving van een andere wetgeving.
TITEL 4. – Vervolging van de inbreuken
HOOFDSTUK 1. – De verschillende regels voor de vervolging van de inbreuken
Art. 68. Vervolging vanwege het openbaar ministerie
Onverminderd de rechten van de burgerlijke partij, kunnen de inbreuken die bestraft worden met een sanctie van niveau 2, 3 of 4 en vermeld zijn in Boek 2 op initiatief van het openbaar ministerie aanleiding geven tot strafvervolging voor de correctionele rechtbank, tot een minnelijke schikking, tot een bemiddeling in strafzaken bedoeld bij artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering of ten slotte ook tot de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde rechtsvordering.
Art. 69. Vervolging vanwege de bevoegde administratie
De inbreuken die bestraft worden met een sanctie van niveau 1 en vermeld zijn in Boek 2 kunnen op initiatief van de bevoegde administratie aanleiding geven tot een administratieve geldboete, een schuldigverklaring of een klassering zonder gevolg.
De bevoegde administratie beschikt over dezelfde bevoegdheden wanneer het openbaar ministerie afziet van vervolging van de dader van een inbreuk die bestraft wordt met een sanctie van niveau 2, 3 of 4 en die vermeld is in Boek 2.
Art. 70. Bevoegde administratie
De Koning wijst, op de voordracht van de bevoegde ministers, de bevoegde administratie en de ambtenaren van deze administratie aan die gemachtigd zijn om administratieve geldboeten op te leggen.
Art. 71. Voorrang van de strafvervolging
De strafvervolging sluit de toepassing van een administratieve geldboete uit, zelfs als ze afgesloten wordt met een vrijspraak.
De minnelijke schikking, de bemiddeling in strafzaken bedoeld bij artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering of de rechtsvordering die uitgaat van het openbaar ministerie krachtens artikel 138bis, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek sluiten eveneens de toepassing van een administratieve geldboete uit.
HOOFDSTUK 2. – Het openbaar ministerie
Art. 72. Kennisgeving van de beslissingen van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie bezorgt aan de bevoegde administratie een kennisgeving van zijn beslissing om al dan niet strafvervolging in te stellen, een minnelijke schikking of een bemiddeling in strafzaken bedoeld bij artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering voor te stellen of de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde rechtsvordering in te stellen.
Wanneer het openbaar ministerie afziet van een strafvervolging in te stellen, een minnelijke schikking of een bemiddeling in strafzaken bedoeld bij artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering voor te stellen of van de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde rechtsvordering in te stellen, of wanneer het openbaar ministerie geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal waarin de inbreuk werd vastgesteld, beslist de bevoegde administratie of de procedure voor de administratieve geldboete moet worden opgestart.
Art. 73. Afschrift van het aanvullend opsporingsonderzoek
Indien het openbaar ministerie afziet van een strafvervolging in te stellen, een minnelijke schikking of een bemiddeling in strafzaken bedoeld bij artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering voor te stellen of van de in artikel 138bis, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde rechtsvordering in te stellen, bezorgt het een afschrift van de procedurestukken van het aanvullend opsporingsonderzoek aan de bevoegde administratie.
HOOFDSTUK 3. – Administratieve vervolging
Afdeling 1. – Algemeen
Art. 74. Onafhankelijkheid met betrekking tot het opleggen van administratieve geldboeten en belangenconflicten
De bevoegde administratie en de ambtenaren die binnen die administratie aangesteld zijn om de administratieve geldboeten op te leggen, dienen die bevoegdheid uit te oefenen onder voorwaarden die hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid waarborgen.
Deze ambtenaren mogen geen beslissing nemen in een dossier waarin ze reeds zijn opgetreden in een andere hoedanigheid, noch rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben in de ondernemingen of instellingen die betrokken zijn in de procedure.
Art. 75. De griffie van de administratieve geldboeten
De bevoegde administratie beschikt over een griffie.
De Koning bepaalt de taken en nadere regels voor haar werking.
Afdeling 2. – Bevoegdheden van de bevoegde administratie
Art. 76. Bijkomende inlichtingen
De bevoegde administratie kan van de bevoegde ministers, overheidsinstellingen of overheidsdiensten de noodzakelijke administratieve inlichtingen vragen om te kunnen beschikken over alle elementen die haar in staat moeten stellen om met volledige kennis van zaken een beslissing te nemen over het gevolg dat aan het dossier in behandeling moet worden gegeven.
Daartoe moeten alle overheidsdiensten met inbegrip van de parketten, de griffies van hoven en rechtbanken, de sociale inspecties en de politie, alle diensten van de provincies, agglomeraties, gemeentefederaties, gemeenten, verenigingen waartoe ze behoren, de overheidsinstellingen die ervan afhangen, alsook alle openbare en meewerkende instellingen van sociale zekerheid, ingaan op het verzoek van de bevoegde administratie om haar alle inlichtingen te verstrekken en haar kopieën te bezorgen, in eender welke vorm, van alle informatiedragers om te beschikken over alle elementen die haar in staat moeten stellen om met volledige kennis van zaken te beslissen over het gevolg dat aan het dossier in behandeling moet worden gegeven.
De voornoemde diensten zijn verplicht om de inlichtingen en afschriften kosteloos te bezorgen.
Een samenwerkingsakkoord tussen de Staat, de gemeenschappen en gewesten, zoals bedoeld in artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, regelt de mededeling van inlichtingen aan de bevoegde administratie door de diensten van de gemeenschappen en gewesten, alsmede de kosten die er betrekking op hebben.
De inlichtingen verkregen tijdens de uitvoering van de taken opgelegd door de rechterlijke overheid mogen evenwel enkel worden meegedeeld met de uitdrukkelijke machtiging van de rechterlijke overheid.
Afdeling 3. – Verweermiddelen
Art. 77. Uitnodiging tot indiening van verweermiddelen
De overtreder wordt bij een ter post aangetekende brief verzocht zijn verweermiddelen in te dienen. Deze brief vermeldt de volgende gegevens :
1° de referenties van het proces-verbaal tot vaststelling van de inbreuk en houdende het relaas van de feiten die aan de basis liggen van de aanvang van de procedure;
2° het recht van de overtreder om zijn verweermiddelen schriftelijk of mondeling in te dienen binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de dag van de kennisgeving, namelijk op de dag dat de aangetekende brief door de postdiensten aangeboden is aan de geadresseerde in persoon, op zijn hoofdverblijfplaats of op de maatschappelijke zetel;
3° het recht om zich te laten bijstaan door een raadsman;
4° het adres van de bevoegde administratie waar de overtreder zijn dossier kan inzien, alsmede de openingsuren gedurende welke hij hiervoor bij de bevoegde administratie terecht kan;
5° het recht van de overtreder of van zijn raadsman op een afschrift van het dossier;
6° de adressen en openingsuren van de gewestelijke kantoren van de administraties die belast zijn met het toezicht op de desbetreffende wetgeving, met het oog op de indiening van de verweermiddelen;
7° het postadres en het e-mailadres van de bevoegde administratie alsook de openingsuren ervan, met het oog op de indiening van de verweermiddelen.
Indien de overtreder verzuimd heeft om de aangetekende brief bij de post af te halen binnen de vastgestelde termijn, kan de bevoegde administratie hem bij gewone brief, ter informatie, nog een tweede uitnodiging toesturen om zijn verweermiddelen in te dienen.
Deze tweede uitnodiging doet geen nieuwe termijn van dertig dagen lopen voor de indiening van verweermiddelen.
Art. 78. Indiening van de verweermiddelen
De verweermiddelen kunnen schriftelijk, inbegrepen via e-mail, worden ingediend.
Ze kunnen ook mondeling worden ingediend, hetzij bij de bevoegde administratie, hetzij bij één van de gewestelijke kantoren van de administraties die belast zijn met het toezicht op de desbetreffende wetgeving. Deze laatsten bezorgen deze onverwijld aan de bevoegde administratie na er akte te hebben van genomen.
Art. 79. Inzage van het dossier
De bevoegde administratie stelt het dossier met betrekking tot de inbreuken welke aanleiding kunnen geven tot een administratieve geldboete ter beschikking van de overtreder of diens raadsman, zodat hij het kan raadplegen op de griffie en, op diens verzoek, geeft zij toelating om een kopie te maken van de stukken van het dossier. Artikel 460ter van het Strafwetboek is toepasselijk op de overtreder die gelijkgesteld wordt met de inverdenkinggestelde met het oog op de toepassing van die bepaling.
De kosten van de kopieën zijn ten laste van de overtreder. Het tarief wordt vastgesteld door de Koning.
Art. 80. Vertegenwoordiging bij de bevoegde administratie door een afgevaardigde van een representatieve organisatie
De afgevaardigde van een representatieve organisatie van werknemers die een schriftelijke volmacht heeft, kan de arbeider of de bediende bij de bevoegde administratie vertegenwoordigen en in zijn naam alle handelingen verrichten die bij deze vertegenwoordiging horen.
Afdeling 4. – Beslissing tot oplegging van een administratieve geldboete
Art. 81. Verjaringstermijn
De administratieve geldboete kan niet meer worden opgelegd vijf jaar na de feiten.
De daden van onderzoek of van vervolging, met inbegrip van de kennisgevingen van de beslissingen van het openbaar ministerie omtrent het al dan niet instellen van strafvervolging en het verzoek ten aanzien van de overtreder om verweermiddelen in te dienen, verricht binnen de in het eerste lid gestelde termijn, stuiten evenwel de loop ervan. Met die daden vangt een nieuwe termijn van gelijke duur aan, zelfs ten aanzien van personen die daarbij niet betrokken waren.
Art. 82. Inachtneming van de termijn om verweermiddelen in te dienen
De administratieve geldboete mag niet worden opgelegd vóór het eind van de termijn vermeld in artikel 77, of vóór het schriftelijk of mondeling verweer van de overtreder, wanneer dit wordt ingediend vóór het einde van de voormelde termijn.
Art. 83. Redelijke termijn
Indien de duur van de vervolging door de bevoegde administratie de redelijke termijn overschrijdt, kan deze zich beperken tot een eenvoudige schuldigverklaring of een administratieve geldboete opleggen die lager is dan het wettelijk minimum.
Art. 84. Beslissing
De beslissing tot oplegging van een administratieve geldboete is met redenen omkleed. Ze omvat onder andere de overwegingen die feitelijk en rechtens aan de basis liggen van de beslissing, enerzijds als antwoord op de ingediende verweermiddelen en anderzijds als motivering voor het bedrag van de administratieve geldboete.
Ze omvat daarenboven inzonderheid de volgende elementen :
1° de bepalingen die de rechtsgrond ervan uitmaken;
2° de referenties van het proces-verbaal tot vaststelling van de inbreuk en houdende het relaas van de feiten die aan de basis lagen van de aanvang van de procedure;
3° de datum van het verzoek tot indiening van de verweermiddelen;
4° het bedrag van de administratieve geldboete;
5° de bepalingen van artikel 88, eerste en tweede lid, met betrekking tot de betaling van de geldboete;
6° de bepaling van artikel 3 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het Sociaal strafrecht betreffende het beroep tegen de beslissing.
Art. 85. Kennisgeving van de beslissing
De beslissing wordt aan de overtreder ter kennis gebracht bij een ter post aangetekende brief overeenkomstig artikel 77, samen met een verzoek tot betaling van de boete binnen de termijn bepaald bij artikel 88.
De kennisgeving doet de strafvordering vervallen.
Indien de overtreder verzuimd heeft de aangetekende brief bij de post af te halen binnen de vastgestelde termijn, kan de bevoegde administratie hem ter informatie bij gewone brief een afschrift van de beslissing toezenden.
Art. 86. Uitvoerbare kracht
De beslissing heeft uitvoerbare kracht.
Afdeling 5. – Beroep
Art. 87. Bewijslast
De regels inzake bewijslast die gelden voor de strafrechtspleging zijn van toepassing op de beroepsprocedure voor de arbeidsrechtbank en het arbeidshof.
Afdeling 6. – Betaling van de administratieve geldboete
Art. 88. Betalingstermijn en betalingswijze
De administratieve geldboete moet betaald worden binnen een termijn van drie maanden, die ingaat op de dag van de kennisgeving van de beslissing tot oplegging van de administratieve geldboete of op de dag waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
De bevoegde administratie kan evenwel de overtreder op diens verzoek en indien daartoe aanleiding bestaat een langere termijn toekennen die geenszins de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot invordering van de geldboete zoals bedoeld bij artikel 90 mag overschrijden. In dat geval deelt de bevoegde administratie het afbetalingsplan schriftelijk mee aan de overtreder.
De administratieve geldboete wordt betaald via storting of overschrijving op de rekening(en) die zijn bepaald door de Koning.
De Koning kan de betalingsregels voor de opgelegde administratieve geldboeten bepalen.
Art. 89. Invordering
Indien de overtreder in gebreke blijft voor de betaling van de administratieve geldboete, hetzij binnen de termijn van drie maanden bepaald in artikel 88, hetzij na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest of het hem overeenkomstig artikel 88 toegekende afbetalingsplan niet nakomt, maakt de bevoegde administratie de zaak aanhangig bij de administratie van het kadaster, registratie en domeinen, met het oog op de invordering van het bedrag van deze geldboete.
Met het oog hierop bezorgt de bevoegde administratie een kopie van de administratieve beslissing en eventueel van het in kracht van gewijsde gegane vonnis of het arrest, aan de administratie van het kadaster, registratie en domeinen.
De door de administratie van het kadaster, registratie en domeinen in te stellen vervolgingen gebeuren overeenkomstig de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat.
Art. 90. Verjaring van de rechtsvordering tot invordering
De rechtsvordering tot invordering van de administratieve geldboete verjaart tien jaar na de dag waarop geen beroep meer kan worden aangetekend tegen de beslissing van de bevoegde administratie.
Art. 91. Verval van rechtsvordering van de administratie
Door de betaling van de geldboete vervalt de rechtsvordering van de bevoegde administratie.
TITEL 5. – Bijzondere bepalingen
HOOFDSTUK I. – Mededelingen van de beslissingen en inlichtingen
Art. 92. Mededeling van inlichtingen door het openbaar ministerie
De procureur des Konings die een strafzaak behandelt, waarvan het onderzoek ernstige aanwijzingen vertoont van inbreuken op de bepalingen van dit Wetboek, brengt de arbeidsauditeur hiervan op de hoogte.
Art. 93.Mededeling van de beslissing inzake de strafvordering
§ 1. De inspectiedienst die het proces-verbaal heeft opgemaakt wordt geïnformeerd van elke genomen beslissing over de strafvordering uit hoofde van een inbreuk op de wetgeving waarop hij toezicht uitoefent.
Deze informatie wordt gegeven binnen een maand na de beslissing door, naar gelang het geval, het openbaar ministerie of de griffier van de rechtbank van eerste aanleg of van het hof van beroep die ze heeft uitgesproken.
§ 2. Elke beslissing genomen over de strafvordering uit hoofde van een inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek wordt eveneens ter kennis gebracht van de bevoegde administratie.
Deze informatie wordt gegeven binnen een maand na de beslissing door, naar gelang het geval, het openbaar ministerie of de griffier van de rechtbank van eerste aanleg of van het hof van beroep die ze heeft uitgesproken.
Een kopie van de beslissing wordt toegestuurd aan de bevoegde administratie als deze er om verzoekt, naargelang het geval, door de griffier van de rechtbank van eerste aanleg of het hof van beroep die ze heeft uitgesproken.
§ 3. Bij een veroordeling voor de feiten die vermeld zijn in de artikelen 151, 152, 175, 181, 186, eerste lid, 1° tot 3° en 7°, 188, 209 en 210, ten laste van de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, wordt een afschrift van het vonnis of arrest verzonden naar de Commissie die ingesteld is bij artikel 13 van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken, en naar de Commissies die ingesteld zijn door de Koning krachtens artikel 401 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en artikel 30bis, § 2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Deze mededeling gebeurt binnen de maand vanaf het nemen van de beslissing door, naar gelang het geval, de griffier van de rechtbank van eerste aanleg of van het hof van beroep die ze heeft uitgesproken.
TOEKOMSTIG RECHT
Art. 93. Mededeling van de beslissing inzake de strafvordering
§ 1. De inspectiedienst die het proces-verbaal heeft opgemaakt wordt geïnformeerd van elke genomen beslissing over de strafvordering uit hoofde van een inbreuk op de wetgeving waarop hij toezicht uitoefent.
Deze informatie wordt gegeven binnen een maand na de beslissing door, naar gelang het geval, het openbaar ministerie of de griffier van de rechtbank van eerste aanleg of van het hof van beroep die ze heeft uitgesproken.
§ 2. Elke beslissing genomen over de strafvordering uit hoofde van een inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek wordt eveneens ter kennis gebracht van de bevoegde administratie.
Deze informatie wordt gegeven binnen een maand na de beslissing door, naar gelang het geval, het openbaar ministerie of de griffier van de rechtbank van eerste aanleg of van het hof van beroep die ze heeft uitgesproken.
Een kopie van de beslissing wordt toegestuurd aan de bevoegde administratie als deze er om verzoekt, naargelang het geval, door de griffier van de rechtbank van eerste aanleg of het hof van beroep die ze heeft uitgesproken.
§ 3. Bij een veroordeling voor de feiten die vermeld zijn in de artikelen 151, 152, 175, 181, 186, eerste lid, 1° tot 3° en 7°, 188, 209 en 210, ten laste van de werkgever, zijn aangestelden of lasthebbers, wordt een afschrift van het vonnis of arrest verzonden naar de Commissie die ingesteld is bij artikel 13 van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken [1 …]1.
Deze mededeling gebeurt binnen de maand vanaf het nemen van de beslissing door, naar gelang het geval, de griffier van de rechtbank van eerste aanleg of van het hof van beroep die ze heeft uitgesproken.
———-
(1)<W 2011-11-07/02, art. 20, 003; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 94.Mededeling van de beslissing van de bevoegde administratie
De administratieve of gerechtelijke beslissingen tot oplegging van de administratieve geldboeten, tot schuldigverklaring of tot klassering zonder gevolg van de inbreuk worden door de bevoegde administratie meegedeeld aan de inspectiedienst die het proces-verbaal heeft opgemaakt, het openbaar ministerie en de Rijksdienst voor sociale zekerheid.
Indien de beslissing tot oplegging van een administratieve geldboete of tot schuldigverklaring betrekking heeft op feiten bedoeld bij de artikelen 151, 152, 175, 181, 186, eerste lid, 1° tot 3° en 7°, 188, 209 en 210, verzendt de bevoegde administratie een afschrift ervan naar de Commissie die ingesteld is bij artikel 13 van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken, en naar de commissies die ingesteld zijn door de Koning krachtens artikel 401 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen en artikel 30bis, § 2, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
TOEKOMSTIG RECHT
Art. 94. Mededeling van de beslissing van de bevoegde administratie
De administratieve of gerechtelijke beslissingen tot oplegging van de administratieve geldboeten, tot schuldigverklaring of tot klassering zonder gevolg van de inbreuk worden door de bevoegde administratie meegedeeld aan de inspectiedienst die het proces-verbaal heeft opgemaakt, het openbaar ministerie en de Rijksdienst voor sociale zekerheid.
Indien de beslissing tot oplegging van een administratieve geldboete of tot schuldigverklaring betrekking heeft op feiten bedoeld bij de artikelen 151, 152, 175, 181, 186, eerste lid, 1° tot 3° en 7°, 188, 209 en 210, verzendt de bevoegde administratie een afschrift ervan naar de Commissie die ingesteld is bij artikel 13 van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken [1 …]1.
———-
(1)<W 2011-11-07/02, art. 20, 003; Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 95. Mededeling van inlichtingen betreffende de invordering
De administratie van het kadaster, registratie en domeinen deelt bij het begin van ieder jaar aan de bevoegde administratie de inlichtingen mee over het voorbije jaar wat de dossiers betreft waarmee zij belast werd, enerzijds, inzake de invordering van de administratieve geldboeten, zowel wat hun totaal bedrag betreft, als wat het bedrag betreft dat in elk afzonderlijk dossier werd geïnd, en, anderzijds, inzake de dossiers die zij definitief heeft geklasseerd zonder gevolg.
HOOFDSTUK 2. – Adviesraad van het sociaal strafrecht
Art. 96. Adviesraad van het sociaal strafrecht
Bij de minister van Justitie wordt een » Adviesraad van het sociaal strafrecht » opgericht, hierna de » Adviesraad » genoemd.
Art. 97. Taken van de Adviesraad
De Adviesraad heeft de volgende taken :
1° uit eigen beweging of op verzoek van de minister van Justitie, de minister van Werk of de minister van Sociale Zaken studies wijden aan en adviezen verstrekken over de juridische, sociaal-economische en administratieve vraagstukken in verband met de toepassing van het sociaal strafrecht;
2° waken over de overeenstemming tussen, enerzijds, de bepalingen van voorstellen en ontwerpen van wet die, rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk, betrekking hebben op het sociaal strafrecht, en, anderzijds, de bepalingen van dit Wetboek, teneinde de coherentie in deze materie te bewaren; de Adviesraad kan daartoe een advies uitbrengen, uit eigen beweging of op verzoek;
3° advies uitbrengen, uit eigen beweging of op verzoek, over de integratie in dit Wetboek van reeds bestaande of van nieuwe wetsbepalingen met betrekking tot het sociaal strafrecht;
4° op verzoek van de Koning advies uitbrengen over de ontwerpen van uitvoeringsbesluiten inzake het sociaal strafrecht;
5° de opstelling van het in artikel 99 bedoelde jaarverslag coördineren.
De Koning kan de opdrachten van de Adviesraad uitbreiden bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Art. 98.Samenstelling en werking van de Adviesraad
De Koning bepaalt de samenstelling van de Adviesraad, alsmede de regels inzake de werking ervan.
(NOTA : Inwerkingtreding van de artikelen 96, 97 en 98 vastgesteld op 09-06-2011 door KB 2011-06-07/01, art. 16)
HOOFDSTUK 3. – Jaarverslag
Art. 99. Jaarverslag
De minister van Justitie, de minister van Werk en de minister van Sociale Zaken, in samenwerking met de bevoegde overheden, brengen ieder jaar, vóór 30 juni, verslag uit bij de Wetgevende Kamers over de behandeling van de inbreuken op de bepalingen van dit Wetboek, vastgesteld en vervolgd in de loop van het afgelopen jaar.
Dat verslag wordt eveneens toegezonden aan de Directeur- generaal van het Internationaal Arbeidsbureau.
De Koning bepaalt de inhoud van het jaarverslag bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
HOOFDSTUK 4. – Burgerlijke partijstelling
Art. 100. Burgerlijke partijstelling vanwege de beroepsorganisaties
De beroepsorganisatie die een partnerschapsovereenkomst heeft gesloten in de zin van artikel 15, kan zich burgerlijke partij stellen in de procedures met betrekking tot illegale arbeid en sociale fraude wanneer de gepleegde feiten van die aard zijn dat ze de belangen schaden die zij gelast is te verdedigen en te bevorderen.
TITEL 6. – Bestraffing van de inbreuken in het algemeen
HOOFDSTUK 1. – Algemeen
Art. 101. Sanctieniveaus
De inbreuken bedoeld in Boek 2 worden bestraft met een sanctie van niveau 1, niveau 2, niveau 3 of niveau 4.
De sanctie van niveau 1 bestaat uit een administratieve geldboete van 10 tot 100 euro.
De sanctie van niveau 2 bestaat uit hetzij een strafrechtelijke geldboete van 50 tot 500 euro, hetzij een administratieve geldboete van 25 tot 250 euro.
De sanctie van niveau 3 bestaat uit hetzij een strafrechtelijke geldboete van 100 tot 1000 euro, hetzij een administratieve geldboete van 50 tot 500 euro.
De sanctie van niveau 4 bestaat uit hetzij een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een strafrechtelijke geldboete van 600 tot 6000 euro of uit een van die straffen alleen, hetzij een administratieve geldboete van 300 tot 3000 euro.
Art. 102. Opdeciemen
De opdeciemen bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op strafrechtelijke geldboeten zijn eveneens van toepassing op de administratieve geldboeten bedoeld bij dit Wetboek.
De bevoegde administratie maakt in haar beslissing melding van de vermenigvuldiging ingevolge de voormelde wet van 5 maart 1952 en vermeldt het getal dat het gevolg is van deze verhoging.
Art. 103. Vermenigvuldiging van de geldboete
Wanneer de geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, kandidaat-werknemers, kinderen, stagiairs, zelfstandigen of zelfstandige stagiairs, geldt de regel zowel voor de strafrechtelijke als voor de administratieve geldboete.
De vermenigvuldigde geldboete mag niet meer dan het honderdvoud van de maximumgeldboete bedragen.
Art. 104. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de betaling van de strafrechtelijk geldboete
De werkgever is burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de strafrechtelijke geldboeten waartoe zijn aangestelden of lasthebbers zijn veroordeeld.
Art. 105. Personen aan wie een administratieve geldboete kan worden opgelegd
De administratieve geldboete kan alleen aan de overtreder worden opgelegd, zelfs indien de inbreuk is begaan door een aangestelde of een lasthebber.
De administratieve beslissing tot schuldigverklaring kan slechts worden genomen ten aanzien van de overtreder, zelfs indien de inbreuk is begaan door een aangestelde of een lasthebber.
HOOFDSTUK 2. – Bijzondere strafsancties
Art. 106. Exploitatieverbod en bedrijfssluiting
§ 1. Voor de inbreuken van niveau 3 en 4 en op voorwaarde dat de wet dit voorziet, kan de rechter de veroordeelde het verbod opleggen om gedurende een periode van één maand tot drie jaar, zelf of via een tussenpersoon, de onderneming of inrichting waar de inbreuk werd begaan geheel of gedeeltelijk uit te baten of er onder gelijk welke hoedanigheid dan ook in dienst te worden genomen.
Voor de inbreuken van niveau 3 en 4 en op voorwaarde dat de wet dit voorziet, kan de rechter bovendien, mits hij zijn beslissing ter zake met redenen omkleedt, de gehele of gedeeltelijke sluiting van de onderneming of inrichting waar de inbreuken werden begaan, bevelen voor de duur van één maand tot drie jaar.
§ 2. De duur van de straf die wordt uitgesproken met toepassing van § 1 gaat in vanaf de dag waarop de veroordeelde zijn straf heeft ondergaan of waarop zijn straf verjaard is en, bij voorwaardelijke vrijlating, vanaf de dag van de invrijheidstelling, voor zover deze laatste niet ingetrokken wordt.
De gevolgen zullen evenwel een aanvang nemen zodra de veroordeling op tegenspraak of bij verstek definitief is.
§ 3. De rechter kan de in § 1 bedoelde straffen slechts opleggen wanneer dit noodzakelijk is om de inbreuken te doen stoppen of om te voorkomen dat zij zich herhalen, op voorwaarde dat de veroordeling tot deze straffen in verhouding staat tot het geheel van de betrokken sociaal-economische belangen. Voor de inbreuken van niveau 3 kunnen de in § 1 bedoelde straffen bovendien slechts worden opgelegd voor zover de gezondheid of de veiligheid van personen door deze inbreuken in gevaar wordt gebracht.
Deze straffen doen geen afbreuk aan de rechten van derden.
§ 4. Elke inbreuk op de beschikking van het vonnis of van het arrest waarbij een verbod of sluiting wordt opgelegd met toepassing van § 1 wordt bestraft met een sanctie van niveau 3.
Art. 107. Beroepsverbod en bedrijfssluiting
§ 1. Voor de inbreuken van niveau 3 en 4 en op voorwaarde dat de wet dit voorziet, kan de rechter, bij de veroordeling van de beoefenaar van een beroep dat bestaat uit de verstrekking van raad of hulp aan een of meer werkgevers of werknemers bij het uitvoeren van de door dit Wetboek gesanctioneerde verplichtingen, zij het voor eigen rekening of als bestuurder, lid of bediende van een of andere vennootschap, vereniging, organisatie of onderneming, die beroepsbeoefenaar verbieden gedurende een periode van één maand tot drie jaar voormeld beroep rechtstreeks of onrechtstreeks en in welke hoedanigheid ook uit te oefenen.
Voor de inbreuken van niveau 3 en 4 en op voorwaarde dat de wet dit voorziet, kan de rechter bovendien, mits hij zijn beslissing ter zake met redenen omkleedt, de gehele of gedeeltelijke sluiting van de onderneming of van de vestigingen van de vennootschap, vereniging, organisatie of onderneming van de veroordeelde of waarvan de veroordeelde bestuurder is, bevelen voor een duur van één maand tot drie jaar.
§ 2. De duur van de straf die wordt uitgesproken met toepassing van § 1 gaat in vanaf de dag waarop de veroordeelde zijn straf heeft ondergaan of waarop zijn straf verjaard is en, bij voorwaardelijke vrijlating, vanaf de dag van de invrijheidstelling, voor zover deze laatste niet ingetrokken wordt.
Zij wordt evenwel van kracht vanaf de dag waarop de veroordeling, op tegenspraak of bij verstek, definitief geworden is.
§ 3. De rechter kan de in § 1 bedoelde straffen slechts opleggen wanneer dit noodzakelijk is om de inbreuken te doen stoppen of om te voorkomen dat zij zich herhalen, op voorwaarde dat de veroordeling tot deze straffen in verhouding staat tot het geheel van de betrokken sociaal-economische belangen. Voor de inbreuken van niveau 3 kunnen de in § 1 bedoelde straffen bovendien slechts worden opgelegd voor zover de gezondheid of de veiligheid van personen door deze inbreuken in gevaar wordt gebracht.
Deze straffen doen geen afbreuk aan de rechten van derden.
§ 4. Iedere inbreuk op de beschikking van het vonnis of van het arrest waarbij in toepassing van § 1 een verbod of een sluiting wordt uitgesproken, wordt bestraft met een sanctie van niveau 3.
HOOFDSTUK 3. – De op de strafrechtelijke sancties toepasselijke regels
Art. 108. Herhaling
Bij herhaling binnen het jaar dat volgt op een veroordeling voor een inbreuk op de bepalingen van Boek 2, kan de straf op het dubbele van het maximum worden gebracht.
Hoofdstuk V van Boek 1 van het Strafwetboek is niet van toepassing op de inbreuken bedoeld in Boek 2.
Art. 109. Deelneming aan de inbreuk
Hoofdstuk VII van Boek 1 van het Strafwetboek is toepasselijk op de inbreuken bedoeld in Boek 2.
Art. 110. Verzachtende omstandigheden
Indien verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, kan de geldboete worden verminderd tot een bedrag onder het wettelijk minimum, waarbij het evenwel niet lager mag zijn dan 40 % van het voorgeschreven minimumbedrag.
De geldboete opgelegd aan de sociaal verzekerde kan worden verminderd tot een bedrag onder het wettelijk minimum overeenkomstig artikel 85 van het Strafwetboek indien zijn financiële situatie dit rechtvaardigt wegens het feit dat hij evenzeer vatbaar is voor een vermindering, een opschorting of een volledige of gedeeltelijke uitsluiting van het recht op een sociaal voordeel bedoeld bij artikel 230.
Indien verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, kan de gevangenisstraf overeenkomstig artikel 85 van het Strafwetboek worden verminderd.
HOOFDSTUK 4. – De op de administratieve geldboeten toepasselijke regels
Art. 111. Herhaling
In geval van herhaling binnen het jaar dat volgt op een administratieve of gerechtelijke beslissing tot schuldigverklaring, op een administratieve beslissing tot oplegging van een administratieve geldboete van niveau 1, 2, 3 of 4 of op een gerechtelijke veroordeling tot een sanctie van niveau 1, 2, 3 of 4, kan het bedrag van de administratieve geldboete op het dubbele van het maximum worden gebracht.
Deze termijn van een jaar vangt aan op de dag waarop de administratieve beslissing niet langer vatbaar is voor beroep of op de dag dat de gerechtelijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
De termijn wordt gerekend van de zoveelste tot de dag vóór de zoveelste, vanaf de dag nà die van de handeling of van de gebeurtenis welke hem doet ingaan.
Art. 112. Meerdaadse samenloop van inbreuken
In geval van samenloop van meerdere inbreuken worden de bedragen van de administratieve geldboeten samengevoegd zonder dat ze evenwel het dubbele van het maximum van de hoogste administratieve geldboete mogen overschrijden.
Art. 113. Eendaadse samenloop van inbreuken en samenloop door eenheid van opzet
Wanneer eenzelfde feit verscheidene inbreuken oplevert of wanneer verschillende inbreuken die gelijktijdig worden voorgelegd aan de bevoegde administratie de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van hetzelfde misdadig opzet, wordt alleen de zwaarste administratieve geldboete uitgesproken.
Wanneer de bevoegde administratie vaststelt dat inbreuken reeds het voorwerp waren van een beslissing tot oplegging van een definitieve administratieve geldboete, en andere feiten die bij haar aanhangig zijn en die in de vooronderstelling dat zij bewezen zouden zijn, aan die beslissing voorafgaan en samen met de eerste inbreuken de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van een zelfde misdadig opzet, houdt zij bij de toemeting van de administratieve geldboete rekening met de reeds opgelegde administratieve geldboeten. Indien deze haar voor een juiste bestraffing van al de inbreuken voldoende lijken, spreekt zij zich uit over de schuldvraag en verwijst zij in haar beslissing naar de reeds opgelegde administratieve geldboeten. Het totaal van de administratieve geldboeten opgelegd met toepassing van dit artikel mag het maximum van de zwaarste administratieve geldboete niet te boven gaan.
Art. 114. Uitwissing van de administratieve geldboete
Voor de vaststelling van het bedrag van de geldboete mag geen rekening gehouden worden met een beslissing tot oplegging van een administratieve geldboete of tot schuldigverklaring die drie jaar of meer vóór de feiten is gewezen. Deze termijn van drie jaar vangt aan op het ogenblik dat de beslissing uitvoerbare kracht heeft gekregen of wanneer de rechterlijke beslissing die zich uitspreekt over het beroep van de overtreder in kracht van gewijsde is gegaan.
Art. 115. Verzachtende omstandigheden
Indien verzachtende omstandigheden aanwezig zijn kan de administratieve geldboete worden verminderd tot een bedrag onder het wettelijk minimum, waarbij het evenwel niet lager mag zijn dan 40 % van het voorgeschreven minimumbedrag.
De administratieve geldboete opgelegd aan de sociaal verzekerde kan worden verminderd tot een bedrag onder het wettelijk minimum zonder dat zij lager kan zijn dan een euro indien zijn financiële situatie dit rechtvaardigt wegens het feit dat hij evenzeer vatbaar is voor een vermindering, een opschorting of een volledige of gedeeltelijke uitsluiting van het recht op een sociaal voordeel bedoeld bij artikel 230.
Art. 116. Uitstel
§ 1. De bevoegde administratie mag besluiten dat de beslissing tot oplegging van een administratieve geldboete niet of slechts gedeeltelijk zal worden ten uitvoer gelegd, voor zover aan de overtreder geen administratieve geldboete van niveau 2, 3 of 4 werd opgelegd of hij niet veroordeeld werd tot een strafsanctie van niveau 2, 3 of 4 tijdens de vijf jaren die de nieuwe inbreuk voorafgaan.
Nochtans vormt een sanctie van niveau 1, 2, 3 en 4 die vroeger uitgesproken was voor feiten die voortvloeien uit eenzelfde misdadig opzet, geen beletsel voor het verlenen van een uitstel.
§ 2. De administratie verleent het uitstel bij dezelfde beslissing als die met welke zij de geldboete oplegt.
De beslissing waarbij het uitstel wordt toegestaan of geweigerd, moet met redenen omkleed zijn.
§ 3. De proeftermijn mag niet minder zijn dan één jaar en niet meer dan drie jaar, te rekenen van de datum van de kennisgeving van de beslissing tot oplegging van de administratieve geldboete of van het vonnis of het arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan.
§ 4. Het uitstel wordt van rechtswege herroepen ingeval gedurende de proeftijd een nieuwe inbreuk begaan is die de toepassing meebrengt van een administratieve geldboete van een hoger niveau dan de administratieve geldboete die tevoren gepaard ging met uitstel.
§ 5. Het uitstel kan herroepen worden ingeval gedurende de proeftijd een nieuwe inbreuk begaan is die de toepassing meebrengt van een administratieve geldboete van een gelijk of lager niveau dan de administratieve geldboete die tevoren gepaard ging met uitstel.
§ 6. Voor een vergelijking van het niveau van de geldboeten mogen ze niet worden vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, kandidaat-werknemers, kinderen, stagiairs, zelfstandigen of zelfstandige stagiairs.
§ 7. Het uitstel wordt herroepen bij dezelfde beslissing als die waarbij de administratieve geldboete wordt opgelegd voor de nieuwe inbreuk die begaan is tijdens de proefperiode.
De vermelding van de herroeping van het uitstel in de beslissing geschiedt zowel wanneer de herroeping van rechtswege gebeurt, als wanneer deze ter beoordeling van de bevoegde administratie wordt gelaten.
§ 8. De administratieve geldboete die uitvoerbaar wordt als gevolg van de herroeping van het uitstel wordt onbeperkt gecumuleerd met die welke opgelegd is wegens de nieuwe inbreuk.
§ 9. In geval van beroep tegen de beslissing van de bevoegde administratie tot oplegging van een administratieve geldboete kunnen de arbeidsgerechten het uitstel dat door de bevoegde administratie werd verleend niet herroepen. Ze kunnen evenwel het uitstel verlenen wanneer de bevoegde administratie het geweigerd heeft.
BOEK 2. – De inbreuken en hun bestraffing in het bijzonder
HOOFDSTUK 1. – Inbreuken tegen de persoon van de werknemer
Afdeling 1. – De persoonlijke levenssfeer van de werknemer
Art. 117. Medische onderzoeken
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° De werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 28 januari 2003 betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd :
a) biologische tests, medische onderzoeken of mondelinge informatiegaring heeft laten uitvoeren met het oog op het verkrijgen van medische informatie over de gezondheidstoestand of stamboominformatie van een werknemer of kandidaat-werknemer om andere redenen dan die welke verband houden met de huidige geschiktheid van de werknemer voor en de specifieke kenmerken van de openstaande betrekking, buiten de gevallen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad;
b) biologische tests of medische onderzoeken heeft laten uitvoeren door een persoon die niet de preventieadviseur- arbeidsgeneesheer was, die verbonden is aan de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk of aan de afdeling belast met het medisch toezicht van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk waarop de werkgever een beroep doet;
2° de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer die de krachtens 1°, a) verboden biologische tests, medische onderzoeken of mondelinge informatiegaring heeft aangevraagd of laten uitvoeren, in strijd met de voornoemde wet van 28 januari 2003;
3° eenieder die, in strijd met de voornoemde wet van 28 januari 2003, biologische tests of medische onderzoeken heeft laten uitvoeren, terwijl hij niet de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer was, die verbonden is aan de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk of aan de afdeling belast met het medisch toezicht van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk waarop de werkgever een beroep doet;
De overtreders, de mededaders en medeplichtigen van de inbreuken bedoeld in het eerste lid, 1°, 2° en 3° kunnen worden veroordeeld tot ontzetting overeenkomstig artikel 33 van het Strafwetboek.
Indien de overtreders, de mededaders of hun medeplichtigen van de inbreuken bedoeld in het eerste lid, 1°, 2° en 3° beoefenaars van de geneeskunde zijn, kan de rechter hun bovendien het verbod opleggen om gedurende een termijn van een maand tot drie jaar de geneeskunde uit te oefenen.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers of kandidaat-werknemers.
Art. 118. Informatie inzake medische onderzoeken
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 28 januari 2003 betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd, wanneer hij heeft besloten om een werknemer of een kandidaat-werknemer aan een medisch onderzoek of een toegelaten biologische test te onderwerpen, hem tien dagen voor het onderzoek bij een vertrouwelijke en aangetekende brief niet heeft meegedeeld naar welke gegevens wordt gezocht, welk onderzoek wordt uitgevoerd en om welke redenen dat gebeurt.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers of kandidaat-werknemers.
Afdeling 2. – Geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk
Art. 119. Geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, hij die in contact treedt met de werknemers bij de uitvoering van hun werk en die geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk begaat in overtreding op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Art. 120. Niet-naleving van de gerechtelijke beslissing om een einde te maken aan geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, hij die geen einde maakt aan geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk binnen de termijn die vastgesteld is door het bevoegde rechtscollege op grond van artikel 32decies van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Art. 121. Preventiemaatregelen tegen geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in overtreding van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn op het werk van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan :
1° geen maatregelen treft om geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk te voorkomen;
2° preventiemaatregelen treft die niet gebaseerd zijn op een risicoanalyse of die geen rekening houden met de aard van de activiteiten en de grootte van de onderneming;
3° preventiemaatregelen uitwerkt zonder het advies van het comité voor preventie en bescherming op het werk;
4° preventiemaatregelen bepaalt zonder de goedkeuring van het comité voor preventie en bescherming op het werk of, in voorkomend geval, zonder de goedkeuring van ten minste twee derde van de leden die de werknemers vertegenwoordigen binnen het comité;
5° nalaat de nodige maatregelen te treffen opdat de werknemers, de leden van de hiërarchische lijn en de leden van het comité zouden beschikken over de relevante informatie die is voorgeschreven door de Koning;
6° er niet op toeziet dat de werknemers, de leden van de hiërarchische lijn en de leden van het comité de nodige opleiding ontvangen, met het oog op een passende uitvoering van de preventiemaatregelen, de procedures, rechten en plichten waarover ze de onder 5° bedoelde informatie ontvangen;
7° geen preventieadviseur aanstelt die gespecialiseerd is in de psychosociale aspecten van het werk, waaronder geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk;
8° geen risicoanalyse uitvoert betreffende de situaties die aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van psychosociale belasting, rekening houdend met situaties waarin er stress, conflicten, geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk aanwezig zijn;
9° geen risicoanalyse uitvoert betreffende de vormen van psychosociale belasting veroorzaakt door de personen met wie de werknemers in contact komen op de arbeidsplaats bij de uitvoering van hun werk;
10° geen risicoanalyse uitvoert betreffende de incidenten op het vlak van psychosociale belasting die zich bij herhaling voordoen of waarover de preventieadviseur een advies heeft gegeven of geen risicoanalyse uitvoert van alle feiten die het voorwerp zijn geweest van een met redenen omklede klacht;
11° geen maatregelen neemt die bedoeld zijn om een einde te maken aan daden van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk die hem ter kennis zijn gebracht;
12° er niet op toeziet dat de werknemers die, bij de uitvoering van hun werk, het voorwerp zijn geweest van een daad van geweld, gepleegd door andere personen dan de werknemers of de werknemers die hiermee gelijkgesteld worden en die zich op de arbeidsplaats bevinden, passende psychologische begeleiding krijgen vanwege gespecialiseerde diensten of instellingen.
Art. 122. Verplichtingen inzake de bescherming van de werknemers tegen geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk
Wordt met een sanctie van niveau 1 bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in overtreding van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan :
1° de resultaten van de risicoanalyse en de preventiemaatregelen niet opneemt in een specifiek gedeelte in het globaal preventieplan en, in voorkomend geval, het jaarlijks actieplan;
2° geen kennis neemt van de verklaringen van de werknemers die menen dat ze het voorwerp zijn geweest van feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk die werden veroorzaakt door andere personen wanneer hij een risicoanalyse uitvoert betreffende de psychosociale belasting veroorzaakt door de personen met wie de werknemers in contact komen op de arbeidsplaats bij de uitvoering van hun werk;
3° niet aan het comité voor preventie en bescherming op het werk de resultaten meedeelt van de risicoanalyse of, in voorkomend geval, de collectieve en anonieme gegevens betreffende de resultaten van de risicoanalyse die hij moet verrichten;
4° het register met de verklaringen die bedoeld zijn onder 2° niet ter beschikking houdt van de ambtenaar die belast is met het toezicht;
5° de verklaringen inzake de feiten die in het register zijn opgenomen niet gedurende vijf jaar bewaart, te rekenen van de dag dat de werknemer deze verklaringen heeft laten optekenen.
Afdeling 3. – Gezondheid en veiligheid op het werk
Art. 123. Gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen en het toezicht op de stoomtuigen en stoomketels
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, eenieder die een inbreuk heeft gepleegd op de wet van 5 mei 1888 betreffende het toezicht op de gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen en op de stoomtuigen en stoomketels.
De inbreuk wordt bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg heeft gehad voor een werknemer.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Art. 124. Mijnen, graverijen en groeven
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, iedere persoon die een inbreuk heeft gepleegd op de wetten op de mijnen, de graverijen en de groeven, gecoördineerd op 15 september 1919.
De inbreuk wordt bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg heeft gehad voor een werknemer.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Art. 125. Huisvesting van de arbeiders
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, iedere persoon die een inbreuk heeft gepleegd op de wet van 6 juli 1949 betreffende de huisvesting van de arbeiders in nijverheids-, landbouw- of handelsondernemingen en -exploitaties.
De inbreuk wordt bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg heeft gehad voor een werknemer.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Art. 126. De werkneemster die zwanger is of die borstvoeding geeft
§ 1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 :
1° geen evaluatie heeft doorgevoerd, volgens de voorwaarden en de nadere regels die door de Koning zijn vastgesteld, van de aard, de mate en de duur van de blootstelling aan agentia, procédés of arbeidsomstandigheden voor alle werkzaamheden waarbij zich een specifiek risico van blootstelling kan voordoen teneinde de risico’s voor de veiligheid of de gezondheid, evenals de gevolgen voor de zwangerschap of borstvoeding van de werkneemster of de gezondheid van het kind te beoordelen en teneinde vast te stellen welke algemene maatregelen dienen te worden getroffen;
2° geen maatregelen heeft getroffen, rekening houdend met het resultaat van de evaluatie bedoeld bij 1°, aangepast aan het geval van de werkneemster die zwanger is of die borstvoeding geeft, volgens de voorwaarden en de nadere regels die door de Koning zijn bepaald, zodat de blootstelling van de werkneemster aan dit risico wordt vermeden of voor risico’s waaraan elke blootstelling moet worden verboden;
3° geen maatregelen heeft getroffen die, rekening houdend met het resultaat van de evaluatie bedoeld in 1°, aangepast zijn aan het geval van de werkneemster die zwanger is of die borstvoeding geeft, volgens de voorwaarden en de nadere regels die door de Koning zijn bepaald, wanneer de werkneemster een aandoening of een gevaar aanvoert die met haar toestand verband houdt en aan het verrichten van arbeid kan te wijten zijn, op voorwaarde dat de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer tot wie zij zich richt een risico vaststelt;
4° de werkneemster die bevallen is of die borstvoeding geeft en voor wie maatregelen zijn genomen ter aanpassing van de arbeidsvoorwaarden ingevolge risico’s voor haar veiligheid of gezondheid of die van haar kind, niet heeft onderworpen aan een geneeskundig onderzoek uiterlijk acht dagen na de hervatting van het werk;
5° de toestand van de werkneemster niet onmiddellijk en zodra hij er kennis van had, heeft meegedeeld aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.
De inbreuk wordt bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg heeft gehad voor een werknemer.
De rechter kan bovendien de straffen uitspreken bepaald in de artikelen 106 en 107.
§ 2. Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft de werkgever die in strijd met de arbeidswet van 16 maart1971 :
1° de resultaten van de evaluatie en de te treffen algemene maatregelen, bedoeld in § 1, 1°, niet heeft opgenomen in een schriftelijk document dat wordt voorgelegd aan het advies van het comité voor preventie en bescherming op het werk, of, bij ontstentenis ervan, de vakbondsafvaardiging;
2° de werkneemsters van de resultaten van de evaluatie en van de te treffen algemene maatregelen, bedoeld in § 1, 1°, niet heeft ingelicht.
Art. 127. Verbod voor de werkneemsters om bepaalde arbeid te verrichten
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, die in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 :
1° werkneemsters, buiten de mijningenieurs, ondergrondse werkzaamheden heeft doen of laten verrichten in mijnen, groeven en steengroeven;
2° werkneemsters gevaarlijke of ongezonde werkzaamheden heeft doen of laten verrichten die door de Koning verboden zijn of de veiligheidsmaatregelen die door de Koning zijn bepaald, niet heeft geëerbiedigd.
De inbreuk wordt bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg heeft gehad voor een werkneemster.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Art. 128. Welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk
Onverminderd de artikelen 119 tot 122, 129 tot 132 en 190 tot 192, wordt met een sanctie van niveau 3 bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, die inbreuk heeft gepleegd op de bepalingen van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De inbreuk wordt bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg heeft gehad voor een werknemer.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Art. 129. Tewerkstelling op éénzelfde arbeidsplaats
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, die inbreuk heeft gepleegd op artikel 7, §§ 1 en 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De inbreuk wordt bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg heeft gehad voor een werknemer.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Art. 130. Werkzaamheden van externe ondernemingen
Met een sanctie van niveau 3 worden bestraft :
1° de werkgever in wiens inrichting aannemers en, in voorkomend geval, onderaannemers werkzaamheden komen uitvoeren, zijn aangestelde of lasthebber die inbreuk heeft gepleegd op artikel 9, § 1, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan;
2° de aannemers en onderaannemers, hun aangestelden of lasthebbers die inbreuk hebben gepleegd op artikel 10, § 1, van voormelde wet van 4 augustus 1996 en op de uitvoeringsbesluiten ervan;
3° de werkgever in wiens inrichting aannemers en, in voorkomend geval, onderaannemers werkzaamheden komen uitvoeren, zijn aangestelde of lasthebber die inbreuk heeft gepleegd op artikel 9, § 2, van voormelde wet van 4 augustus 1996 en op de uitvoeringsbesluiten ervan;
4° de aannemers en onderaannemers, hun aangestelden of lasthebbers die inbreuk hebben gepleegd op artikel 10, § 2, van voormelde wet van 4 augustus 1996 en op de uitvoeringsbesluiten ervan;
5° de gebruiker, zijn aangestelde of zijn lasthebber die inbreuk heeft gepleegd op artikel 12ter van de voormelde wet van 4 augustus 1996 en op de uitvoeringsbesluiten ervan en het uitzendbureau, zijn aangestelde of zijn lasthebber die inbreuk heeft gepleegd op artikel 12quater van de voormelde wet van 4 augustus 1996 en op de uitvoeringsbesluiten ervan.
De inbreuk wordt bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg heeft gehad voor een werknemer.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Art. 131. Tijdelijke of mobiele bouwplaatsen – de verwezenlijking van het bouwwerk
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft :
1° de opdrachtgever, de bouwdirectie belast met de uitvoering of de bouwdirectie belast met de controle op de uitvoering, zijn aangestelde of lasthebber, die een inbreuk heeft gepleegd op de artikelen 15, 20, 21 en 23 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en op de uitvoeringsbesluiten ervan;
2° de opdrachtgever, de bouwdirectie belast met de uitvoering of de bouwdirectie belast met de controle op de uitvoering, zijn aangestelde of lasthebber, die geen of onvoldoende toezicht heeft uitgeoefend betreffende de verplichtingen die de coördinatoren inzake veiligheid en gezondheid tijdens de verwezenlijking van een bouwwerk dienen te respecteren;
3° de aannemer, zijn aangestelde of lasthebber die een inbreuk heeft gepleegd op de bepalingen van de artikelen 15, 20, tweede lid, 23 en 24 van voormelde wet van 4 augustus 1996 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
4° de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die een inbreuk heeft gepleegd op artikel 31 van voormelde wet van 4 augustus 1996 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
5° de bouwdirectie belast met de uitvoering, zijn aangestelde of lasthebber, die een inbreuk heeft gepleegd op de bepalingen van de artikelen 25, 28, eerste lid en 29 van voormelde wet van 4 augustus 1996 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
6° de aannemer, zijn aangestelde of zijn lasthebber, die een inbreuk heeft gepleegd op de bepalingen van de artikelen 26, 28, eerste lid, en 29 van voormelde wet van 4 augustus 1996 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
7° de onderaannemer, zijn aangestelde of zijn lasthebber, die een inbreuk heeft gepleegd op de bepalingen van de artikelen 27, 28, eerste lid en 29 van voormelde wet van 4 augustus 1996 en de uitvoeringsbesluiten ervan;
8° de coördinator inzake veiligheid en gezondheid tijdens de verwezenlijking van een bouwwerk wanneer hij, als werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, de taken waarmee hij belast is volgens voormelde wet van 4 augustus 1996 en de uitvoeringsbesluiten ervan, hetzij uitvoert in strijd met de voormelde bepalingen, hetzij niet uitvoert.
De inbreuk wordt bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg heeft gehad voor een werknemer.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Art. 132. De zelfstandige werknemer
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de zelfstandige werknemer, die inbreuk heeft gepleegd op artikel 28, tweede lid, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
De inbreuk wordt bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg heeft gehad voor een werknemer.
De rechter kan bovendien de straffen uitspreken bepaald in de artikelen 106 en 107.
Art. 133. Waarborgen van de stoffen en preparaten inzake de veiligheid en gezondheid van de werknemers
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, iedere persoon die inbreuk heeft gepleegd op de wet van 28 januari 1999 betreffende de waarborgen die de stoffen en preparaten inzake de veiligheid en de gezondheid van de werknemers met het oog op hun welzijn moeten bieden.
De inbreuk wordt bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg heeft gehad voor een werknemer.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Afdeling 4. – Voor de toegang tot de arbeid vereiste leeftijd
Art. 134. Kinderarbeid buiten de context van opvoeding of opleiding
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, iedere persoon, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 kinderen arbeid heeft doen of laten verrichten dan wel activiteiten buiten de context van hun opvoeding of opleiding heeft doen of laten uitvoeren waarvoor geen enkele afwijking is toegestaan.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken kinderen.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Art. 135. Jonge sportbeoefenaars in loondienst
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971, een werknemer heeft tewerkgesteld krachtens een arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars wanneer die persoon zijn verplichte voltijdse leerplicht niet volledig heeft vervuld of de leeftijdsgrens die de Koning, krachtens de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor de betaalde sportbeoefenaar, heeft vastgesteld, niet heeft bereikt.
Art. 136. Regels betreffende de individuele afwijkingen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° de vader, moeder of de voogd die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 :
a) een kind een werkzaamheid buiten de context van zijn opvoeding of opleiding heeft doen of laten uitvoeren of vooraleer daartoe een individuele afwijking van de bevoegde ambtenaar werd verkregen;
b) een kind een werkzaamheid heeft doen of laten uitvoeren zonder daarbij de wettelijke of door de Koning of de bevoegde ambtenaar vastgestelde regels na te leven waaraan de individuele afwijking moet beantwoorden;
c) over de geïndividualiseerde spaarrekening op naam van het kind heeft beschikt, zowel wat de hoofdsom als de intresten betreft, behalve in de door de Koning bepaalde gevallen;
2° de aanvrager van de individuele afwijking, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 :
a) een in 1°, a) en b) bedoelde inbreuk heeft begaan;
b) de schriftelijke individuele afwijking op het ogenblik dat of op de plaats waar het kind de werkzaamheid uitvoert, niet heeft vertoond aan de officieren van gerechtelijke politie of aan de door de Koning aangewezen ambtenaren;
c) het loon in geld van het kind niet heeft gestort op een geïndividualiseerde spaarrekening geopend op naam van het kind bij een financiële instelling, uiterlijk op de vierde werkdag van de maand volgend op de maand waarin de werkzaamheid door het kind werd uitgevoerd;
d) naar aanleiding van de uitvoering van een werkzaamheid door het kind, ongebruikelijke geschenken heeft gegeven, die niet aan de leeftijd, de ontwikkeling en de vorming van het kind zijn aangepast;
3° eenieder die, als tussenpersoon of bemiddelaar, al dan niet tegen vergoeding, voorstellen doet, rechtshandelingen verricht of reclame maakt, teneinde werkzaamheden verricht door kinderen te bevorderen of mee tot stand te helpen te brengen waarvoor geen individuele afwijking werd gevraagd.
Voor de in 1° en 2° bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken kinderen.
Art. 137. Verboden arbeid
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 :
1° een jeugdige werknemer ondergrondse arbeid in mijnen, groeven en graverijen of andere door de Koning verboden arbeid heeft doen of laten verrichten;
2° een jeugdige werknemer arbeid heeft doen of laten verrichten die zijn krachten te boven gaat, zijn gezondheid bedreigt of zijn zedelijkheid in gevaar brengt.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken jeugdige werknemers.
HOOFDSTUK 2. – De inbreuken met betrekking tot de arbeidstijd
Afdeling 1. – Arbeids- en de rusttijden
Art. 138. De dag- en weekgrens van de arbeidstijd
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 of met de wet van 16 mei 1938 tot regeling van de arbeidsduur in de diamantnijverheid :
1° een werknemer of een jeugdige werknemer meer dan acht uur per dag of meer dan 40 uur per week werk heeft doen of laten verrichten of die de kortere maximumduur bepaald door de wet of door een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst heeft doen of laten overschrijden;
2° wanneer hij zich bevindt in een hypothese waarin de wet de overschrijding van de dagelijkse duur van acht uren of de wekelijkse duur van veertig uren toestaat, werk heeft doen of laten verrichten boven de maximale dagelijkse of wekelijkse duur toegestaan door de afwijkende bepaling;
3° nalaat de werknemer of de jeugdige werknemer de inhaalrust toe te kennen waarin de wet voorziet bij overschrijding van de maximaal toegestane arbeidsduur.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 139. Regels betreffende bepaalde werknemerscategorieën
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de wet van 16 mei 1938 tot regeling van de arbeidsduur in de diamantnijverheid, een werknemer werk heeft doen of laten verrichten vóór 8 uur of na 16 uur 30 of op een zaterdag.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 140. Minimale arbeidsduur
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 of met de wet van 16 mei 1938 tot regeling van de arbeidsduur in de diamantnijverheid, een werknemer of een jeugdige werknemer arbeid heeft doen of laten verrichten zonder de minimale duur van drie uur voor elke arbeidsperiode te eerbiedigen.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 141. Wekelijkse rust
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 :
1° een werknemer of een jeugdige werknemer op zondag werk heeft doen of laten verrichten, behalve in de bij wet toegestane gevallen;
2° de werknemer of de jeugdige werknemer die op zondag werd tewerkgesteld geen inhaalrust heeft toegekend volgens de bij wet voorgeschreven of door de Koning vastgestelde regeling;
3° een jeugdige werknemer werk heeft doen of laten verrichten op een bijkomende rustdag die een zondag onmiddellijk volgt of voorafgaat, behalve in de bij wet toegestane gevallen;
4° heeft nagelaten de jeugdige werknemer die werd tewerkgesteld op een bijkomende rustdag die een zondag onmiddellijk volgt of voorafgaat, inhaalrust toe te kennen volgens de bij wet voorgeschreven of door de Koning vastgestelde regeling;
5° heeft nagelaten de jeugdige werknemer die op zondag of op een bijkomende rustdag werd tewerkgesteld, wekelijkse rusttijd van ten minste zesendertig opeenvolgende uren heeft toe te kennen.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers of jeugdige werknemers.
Art. 142. Feestdagen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen :
1° werknemers of jeugdige werknemers heeft tewerkgesteld of laten tewerkstellen op een feestdag, behalve in de bij wet toegestane gevallen;
2° niet-gepresteerde arbeidsuren heeft laten inhalen tijdens andere dagen, om ingevolge de toekenning van de feestdagen verloren arbeidsuren te compenseren, behalve in de door de Koning bepaalde gevallen;
3° een feestdag die met een zondag of een gewone inactiviteitsdag samenvalt, niet door een gewone activiteitsdag heeft vervangen;
4° de werknemer of jonge werknemer die op een feestdag werd tewerkgesteld geen inhaalrust heeft toegekend volgens de bij wet voorgeschreven of door de Koning vastgestelde regeling.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 143. Openbaarmakingsformaliteiten inzake de feestdagen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° de werkgever die ertoe verplicht is een arbeidsreglement op te stellen, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen :
a) niet vóór 15 december van elk jaar in de lokalen van zijn onderneming een ondertekend en gedagtekend bericht heeft aangeplakt met vermelding van de vervangingsdagen van de feestdagen bepaald bij beslissing van de paritaire organen die door de Koning algemeen verbindend werd verklaard, bij beslissing van de ondernemingsraad, bij akkoord van de onderneming of bij individueel akkoord, alsmede met vermelding van de toepassingsregels inzake inhaalrust;
b) geen afschrift van het in a) bedoelde bericht bij het arbeidsreglement heeft gevoegd;
2° de werkgever die er niet toe verplicht is om een arbeidsreglement op te stellen, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met voornoemde wet van 4 januari 1974, niet vóór 15 december van elk jaar in de lokalen van zijn onderneming een ondertekend en gedagtekend bericht heeft aangeplakt met vermelding van de bij koninklijk besluit bepaalde feestdagen, van de bij beslissing van de paritaire organen, door de Koning algemeen verbindend verklaard, bij beslissing van de ondernemingsraad, bij akkoord van de onderneming of bij individueel akkoord bepaalde vervangingsdagen van de feestdagen en van de toepassingsregels voor de inhaalrust.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 144. Rusttijden en pauzes
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 :
1° een werknemer of een jeugdige werknemer werk heeft doen of laten verrichten zonder hem de rustperiodes toe te kennen waarin de wet tussen twee arbeidsperiodes voorziet;
2° een werknemer of een jeugdige werknemer werk heeft doen of laten verrichten zonder hem de pauzes toe te kennen waarin de wet voorziet.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 145. Jaarlijkse vakantie
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die heeft nagelaten, of heeft nagelaten binnen de voorgeschreven termijn of volgens de reglementaire voorschriften, de vakantie toe te staan, waarop de werknemers krachtens de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, en de uitvoeringsbesluiten ervan recht hebben.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 146. Werkroosters
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971, een werknemer of een jeugdige werknemer werk heeft doen of laten verrichten buiten de arbeidstijd vastgesteld in het arbeidsreglement of in het bericht aangeplakt in de lokalen van de inrichting om het hoofd te bieden aan een buitengewone toename van het werk, behalve in de bij wet toegestane gevallen.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 2. – Moederschaps- en vaderschapsrust, afwezigheid van het werk met het oog op het verstrekken van pleegzorgen, verhindering van het recht op tijdskrediet en loopbaanonderbreking, verstrekking van onjuiste gegevens inzake het tijdskrediet en de loopbaanonderbreking
Art. 147. Moederschaps- en vaderschapsrust
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 :
1° een werkneemster werk heeft doen of laten verrichten tijdens de verplichte moederschapsrust;
2° de werkneemster die daartoe een aanvraag heeft ingediend, het facultatief moederschapsverlof waarop zij recht heeft, niet heeft toegekend;
3° de werknemer die daartoe een aanvraag heeft ingediend, het vaderschapsverlof waarop hij als vader recht heeft omdat de moeder in het ziekenhuis is opgenomen of overleden, niet heeft toegekend.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 148. Afwezigheid van het werk met het oog op het verstrekken van pleegzorgen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die in overtreding van de programmawet van 27 april 2007, de werknemer het recht om van het werk afwezig te zijn met het oog op het verstrekken van pleegzorgen niet heeft toegekend.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 149. Verhindering van het recht op tijdskrediet en loopbaanonderbreking
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de koninklijke besluiten die ter uitvoering van de voornoemde wet zijn genomen, alsmede met de terzake geldende collectieve arbeidsovereenkomsten, de werknemer het recht op loopbaanonderbreking of het recht op een vermindering van de arbeidsprestaties ontzegt.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 150. Verstrekking van onjuiste gegevens inzake het tijdskrediet en loopbaanonderbreking
Met een sanctie van niveau 1, wordt bestraft de werkgever die, in strijd met de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, met de koninklijke besluiten die ter uitvoering van voornoemde wet zijn genomen, alsmede met de terzake geldende collectieve arbeidsovereenkomsten, de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening onjuiste gegevens verstrekt of nalaat de noodzakelijke gegevens te verstrekken over één van zijn werknemers die loopbaanonderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties geniet.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 3. – Deeltijdse arbeid
Art. 151. Maatregelen inzake bekendmaking van de werkroosters van de deeltijdse werknemers
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de programmawet van 22 december 1989 :
1° op de plaats waar het arbeidsreglement kan worden ingezien, geen afschrift van de arbeidsovereenkomst van de deeltijdse werknemer noch een uittreksel van die arbeidsovereenkomst met het werkrooster en met de identiteit van de deeltijdse werknemer in kwestie, diens handtekening en die van de werkgever heeft bewaard;
2° niet de nodige maatregelen heeft genomen opdat de onder 1° vermelde documenten zich op een gemakkelijk toegankelijke plaats bevinden, zodat de met het toezicht erop belaste ambtenaren en beambten er te allen tijde kennis zouden kunnen van nemen;
3° de dagelijkse arbeidsuren, in geval van een variabel deeltijds werkrooster, niet ter kennis heeft gebracht van de werknemers via de aanplakking van een bericht dat gedateerd is door de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, in de lokalen van de onderneming, op de plaats waar het arbeidsreglement kan worden ingezien, minstens vijf dagen op voorhand of volgens nadere regels die bepaald zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten werd overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités of, bij ontstentenis daarvan, door het arbeidsreglement;
4° geen bericht heeft bekendgemaakt dat gedateerd is door de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, met het afzonderlijke werkrooster van elke deeltijdse werknemer, in de lokalen van de onderneming, op de plaats waar het arbeidsreglement kan worden ingezien, en wel vóór de aanvang van de werkdag of volgens de door de Koning bepaalde nadere regels;
5° het onder 4° bedoelde bericht niet heeft bewaard gedurende een periode van één jaar, te rekenen van de dag dat het werkrooster ophoudt van kracht te zijn of volgens de door de Koning bepaalde nadere regel.
De inbreuken bedoeld in het eerste lid worden bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, voorafgaand aan het proces-verbaal tot vaststelling van één van de bij het eerste lid bedoelde inbreuken, van de sociaal inspecteurs voor deze inbreuk reeds schriftelijk de in artikel 21 bedoelde waarschuwing of termijn om zich in regel te stellen heeft ontvangen.
Voor de in het eerste en tweede lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 152. Maatregelen inzake de controledocumenten voor de afwijkingen op het normale werkrooster van de deeltijdse werknemers
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de programmawet van 22 december 1989 :
1° een deeltijdse werknemer tewerkstelt buiten het werkrooster dat het voorwerp is van de bekendmaking die is voorgeschreven door de voornoemde wet van 22 december 1989, zonder een document bij te houden met alle afwijkingen van het normale werkrooster van die werknemer, noch gebruik te maken van een evenwaardig controlemiddel dat is toegestaan bij voornoemde wet van 22 december 1989 of door de Koning;
2° een deeltijdse werknemer arbeidsprestaties heeft doen of laten verrichten buiten het werkrooster dat het voorwerp is van de bekendmaking die is voorgeschreven door de voornoemde wet van 22 december 1989, zonder vermelding ervan in het document of de controlemiddelen vermeld onder 1°;
3° het onder 1° vermelde document of de controlemiddelen niet bijhoudt op een plaats die gemakkelijk toegankelijk is opdat de ambtenaren en de beambten die belast met het toezicht zijn, er op ieder ogenblik kennis kunnen van nemen;
4° het onder 1° vermelde document of de controlemiddelen niet bijhoudt gedurende de hele periode die aanvangt op de datum van de aantekening van de laatste verplichte vermelding en die eindigt vijf jaar na afloop van de maand die volgt op het kwartaal waarin die inschrijving is verricht, hetzij op het adres waaronder hij in België ingeschreven is bij een instelling belast met de inning van de bijdragen voor sociale zekerheid, hetzij in zijn woonplaats of op de maatschappelijke zetel, indien die in België gevestigd zijn en, bij ontstentenis daarvan, in de in België gelegen woonplaats van een natuurlijke persoon die ze in zijn hoedanigheid van lasthebber of aangestelde van de werkgever bewaart.
De inbreuken bedoeld bij het eerste lid worden bestraft met een sanctie van niveau 4 wanneer de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, voorafgaand aan het proces-verbaal tot vaststelling van één van de bij het eerste lid bedoelde inbreuken, van de sociaal inspecteurs voor deze inbreuk reeds schriftelijk de bij artikel 21 bedoelde waarschuwing of termijn om zich in regel te stellen heeft ontvangen.
Voor de in het eerste en tweede lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 4. – Nachtarbeid
Art. 153. Nachtarbeid
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 :
1° een werknemer of een jeugdige werknemer een werkzaamheid heeft doen of laten verrichten tussen 20 uur en 6 uur, behalve in de wettelijk toegestane gevallen;
2° een nachtarbeidsregeling heeft ingevoerd zonder de wettelijke procedure in acht te nemen;
3° een jeugdige werknemer tussen 23 uur en 7 uur arbeid heeft doen of laten verrichten, die wegens de aard niet mag worden onderbroken of die in opeenvolgende ploegen wordt verricht.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 154. Raadpleging van de werknemers
§ 1. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971, een nachtarbeidsregeling heeft ingevoerd zonder de werknemersvertegenwoordigers op voorhand geraadpleegd te hebben over de vereiste aanpassingen van de arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn op de werknemers die nachtarbeid verrichten in de aangelegenheden die door de Koning zijn bepaald.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
§ 2. Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met voornoemde wet van 16 maart 1971, het verslag van de in § 1 bedoelde raadpleging, niet heeft overgemaakt aan het paritair comité volgens de door de Koning bepaalde nadere regels.
Art. 155. Minimale arbeidsduur
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die een werknemer nachtarbeid heeft doen of laten verrichten volgens een dagelijks werkrooster dat minder werkuren telt dan een volledig werkrooster in de onderneming of dat minder dan zes uur telt.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 5. – Bouwsector
Art. 156. Werkverbod op rustdagen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren :
1° een werknemer heeft laten werken op een rustdag, behalve in de wettelijke toegestane gevallen;
2° geen inhaalrustdag binnen de voorgeschreven termijn heeft toegekend aan de arbeider die op een rustdag was tewerkgesteld;
3° werkzaamheden heeft doen of laten verrichten door gepensioneerden in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren.
Art. 157. Dagelijks en wekelijks werkverbod
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 6 april 1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken :
1° bouwwerken heeft doen of laten uitvoeren vóór 7 uur en na 18 uur, of die de door de Koning vastgestelde tijdsgrenzen niet naleeft, behalve in de wettelijk toegestane gevallen;
2° bouwwerken heeft doen of laten uitvoeren op zaterdag of gedurende het gedeelte van de zaterdag tijdens hetwelk aan de werknemers van de bouwnijverheid of een tak ervan rust is toegestaan, behalve in de wettelijk toegestane gevallen.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 6. – Kennisgevingen aan de arbeidsinspectie
Art. 158. Kennisgevingen aan de arbeidsinspectie
Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971 en de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen :
1° de door de Koning aangewezen ambtenaar niet binnen vierentwintig uur in kennis stelt van de tewerkstelling van een werknemer op een zondag in de bedrijven waarvoor de Koning kan toestaan dat de werknemers twaalf maal per jaar s zondags worden tewerkgesteld;
2° niet een kopie van het gedagtekend en ondertekend advies heeft toegezonden aan de door de Koning aangewezen ambtenaar, met vermelding van de data van de bij koninklijk besluit bepaalde feestdagen, de vervangingsdagen van de feestdagen bij door de Koning algemeen verbindend verklaarde beslissing van de paritaire organen, bij beslissing van de ondernemingsraad, bij akkoord van de onderneming of bij individueel akkoord, alsmede van de toepassingsregels inzake de inhaalrust;
3° de door de Koning aangewezen ambtenaar niet heeft verwittigd uiterlijk acht dagen na de feestdag waarop de werknemer werd tewerkgesteld en in ieder geval vóór de dag waarop de inhaalrust wordt verleend;
4° de door de Koning aangewezen ambtenaar binnen drie dagen niet schriftelijk in kennis heeft gesteld van de toepassing van een afwijking op het verbod op nachtarbeid door een jeugdige werknemer;
5° de door de Koning aangewezen ambtenaar niet in kennis heeft gesteld van het overschrijden van de normale tijdsgrenzen door de werknemers of de jeugdige werknemers van de onderneming voor de uitvoering van arbeid die door een onvoorziene noodzaak wordt vereist.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 159. Kennisgevingen inzake de uitvoering van bouwwerkzaamheden
Met een sanctie van niveau 1, wordt bestraft de werkgever die, in strijd met de wet van 6 april 1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken, nalaat de minister van Werk te verwittigen met een schrijven gericht aan de sociaal inspecteur van het gebied waar de werken worden uitgevoerd, uiterlijk op de vooravond van de dag waarop gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbepalingen waarin de wetten en besluiten betreffende de arbeidsduur en de rustdagen voorzien, of binnen de vierentwintig uur die volgen op de aanvang van de werken.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 7. – Brugpensioen
Art. 160. Brugpensioen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, de verplichting tot vervanging van de werknemer niet heeft nageleefd onder de voorwaarden en volgens de door de Koning bepaalde nadere regels.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 8. [1 – De arbeidstijd van de geneesheren, tandartsen, dierenartsen, kandidaat-geneesheren in opleiding, kandidaat-tandartsen in opleiding en studenten-stagiairs die zich voorbereiden op de uitoefening van deze beroepen.]1
———-
(1)<Ingevoegd bij W 2010-12-12/05, art. 16, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2011>
Art. 160/1.[1 [Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 12 december 2010 tot vaststelling van de arbeidsduur van de geneesheren, de tandartsen, de dierenartsen, kandidaat-geneesheren in opleiding, kandidaat-tandartsen in opleiding en studenten-stagiairs die zich voorbereiden op de uitoefening van deze beroepen :] (ERRATUM, zie B.St. 12-01-2011, p. 836)
1° arbeid doet of laat verrichten door een geneesheer, tandarts, dierenarts, kandidaat-geneesheer in opleiding, kandidaat-tandarts in opleiding of student-stagiair gedurende meer dan 48 uren gemiddeld over een referteperiode van 13 weken;
2° arbeid doet of laat verrichten door een geneesheer, tandarts, dierenarts, kandidaat-geneesheer in opleiding, kandidaat-tandarts in opleiding of student-stagiair boven de absolute grens van de arbeidsduur die 60 uren tijdens elke arbeidsweek bedraagt;
3° arbeid doet of laat verrichten door een geneesheer, tandarts, dierenarts, kandidaat-geneesheer in opleiding, kandidaat-tandarts in opleiding of student-stagiair boven de maximumduur van de werkperiode van vierentwintig uren;
4° niet een periode van minimumrust van twaalf opeenvolgende uren toekent na een arbeidsprestatie waarvan de duur tussen twaalf uren en vierentwintig uren bedraagt;
5° arbeid doet of laat verrichten door een geneesheer, tandarts, dierenarts, kandidaat-geneesheer in opleiding, kandidaat-tandarts in opleiding of student-stagiair tijdens de bijkomende tijd van maximum 12 uren per week bepaald bij de wet om elk type van wachtdienst te verzekeren op de werkplek zonder zijn individueel schriftelijk akkoord te hebben verkregen voorafgaand aan de prestatie;
6° arbeid doet of laat verrichten door een geneesheer, tandarts, dierenarts, kandidaat-geneesheer in opleiding, kandidaat-tandarts in opleiding of student-stagiair boven de bijkomende tijd van maximum twaalf uren per week bepaald bij wet;
7° het individueel akkoord bedoeld in 5° niet bewaart gedurende de voorgeschreven duur;
8° het individueel akkoord bedoeld in 5° niet bijhoudt of niet bewaart op de aangewezen plaats;
9° niet de nodige maatregelen neemt opdat het individueel akkoord bedoeld in 5° bijgehouden wordt op een gemakkelijk toegankelijke plaats zodat de ambtenaren en beambten belast met het toezicht op elk moment er inzage kunnen van nemen;
10° op de werkplek niet het register bijhoudt dat volgens chronologische volgorde de dagelijkse prestaties van de geneesheren, tandartsen, dierenartsen, kandidaat-geneesheren in opleiding, kandidaat-tandartsen in opleiding of studenten-stagiairs herneemt.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken geneesheren, tandartsen, dierenartsen, kandidaat-geneesheren in opleiding, kandidaat-tandartsen in opleiding en studenten-stagiairs.]1
———-
(1)<Ingevoegd bij W 2010-12-12/05, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 01-02-2011>
HOOFDSTUK 3. – Inbreuken in verband met andere arbeidsvoorwaarden
Afdeling 1. – Controlegeneeskunde
Art. 161. Controlegeneeskunde
§ 1. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, eenieder die, in strijd met de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde, de controlegeneeskunde verricht zonder arts te zijn die gerechtigd is de geneeskunde uit te oefenen en vijf jaar ervaring heeft als huisarts of een daarmee vergelijkbare praktijk.
§ 2. Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, de arts die, in strijd met de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde :
1° bij het uitvoeren van een controleopdracht geen verklaring van onafhankelijkheid ondertekent volgens het door de Koning bepaald model of er geen afschrift van bezorgt aan de werknemer en aan de werkgever;
2° voor dezelfde onderneming zowel de taken van preventieadviseur-arbeidsgeneesheer als die van controlerend geneesheer uitvoert.
Afdeling 2. – Loon en andere vermogensrechtelijke voordelen
Art. 162. Uitbetaling van het werknemersloon
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die :
1° het loon van de werknemer niet heeft uitbetaald of het niet heeft uitbetaald op de datum dat het loon invorderbaar is;
2° zich door de leden van zijn personeel alle of een deel van de aanvullende bijdragen doet terugbetalen die de werkgever verschuldigd is, met toepassing van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939;
3° het verschuldigd vakantiegeld niet heeft uitbetaald of het niet heeft uitbetaald binnen de termijn en volgens de reglementaire voorschriften opgelegd bij de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 163. Inhoudingen op het werknemersloon
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen, met de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939, of met de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers :
a) inhoudingen heeft verricht op het loon van de werknemer, met uitzondering van de wettelijk toegestane inhoudingen;
b) wettelijk toegestane inhoudingen heeft verricht op het loon van de werknemer zonder de beperkingen terzake te respecteren;
c) inhoudingen heeft verricht op het loon van de werknemer ter uitvoering van een overdracht van loon vastgelegd bij een onderhandse akte in de zin van artikelen 28 en volgende van de voornoemde wet van 12 april 1965, wanneer de werknemer zich heeft verzet tegen de overdracht van loon en hij zijn werkgever in kennis heeft gesteld van zijn verzet tegen de procedure inzake overdracht van loon;
2° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, de geheel of gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld betaalde werknemer, onder welke benaming ook en voor welk doel ook, stortingen heeft opgelegd op te zijnen behoeve overhandigde fooien of bedieningsgeld of andere dan in 1°, c) bedoelde inhoudingen heeft verricht.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 164. Verplichtingen ter controle van het loon door de werknemers
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers :
a) geen melding heeft gemaakt van de inlichtingen die de aan de werknemer uit de privésector overhandigde afrekening moet bevatten bij elke definitieve betaling van het loon;
b) de werknemer geen kennisgeving overhandigt met vermelding van de periodieke inhoudingen op zijn loon en van het totaalbedrag ervan ter uitvoering van de overdracht van loon vastgesteld bij een onderhandse akte in de zin van artikelen 28 en volgende van de wet, wanneer de dienstbetrekking van de werknemer eindigt voordat de inhoudingen het bedrag van de overdracht hebben bereikt of wanneer het bedrag van de overdracht is bereikt;
c) geen bewijs van de onderhandse betaling ter ondertekening heeft voorgelegd aan de werknemer;
2° iedere persoon die, in strijd met de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, het recht van de werknemer heeft belemmerd om toezicht uit te oefenen op het meten, het wegen of elke andere verrichting dienend om de hoeveelheid of de aard van de verrichte arbeid vast te stellen en aldus het bedrag van het loon te bepalen.
Voor de in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 165. Verplaatsingsonkosten
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die heeft nagelaten de werknemer te vergoeden voor de verplaatsingsonkosten die hij verschuldigd is of die heeft nagelaten ze te vergoeden op de datum waarop de vergoeding opeisbaar is.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 166. Maaltijdcheques
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die heeft nagelaten de werknemer te voorzien van de maaltijdcheques die hij verschuldigd is, of die heeft nagelaten ze te bezorgen op de datum van afgifte van de maaltijdcheques.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 167. Voordelen ter aanvulling van het loon
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die heeft nagelaten de werknemer de financiële voordelen te betalen die hij verschuldigd is als aanvulling op het loon, of die ze niet heeft betaald op de datum waarop de betaling opeisbaar is.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 168. Voordelen ter aanvulling van de vergoedingen die verschuldigd zijn ingevolge een arbeidsongeval of een beroepsziekte
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die heeft nagelaten zijn werknemer de sociale voordelen te betalen die hij verschuldigd is als aanvulling op de vergoedingen die verschuldigd zijn ingevolge een arbeidsongeval of een beroepsziekte, of die ze niet heeft betaald op de datum waarop die aanvullende voordelen opeisbaar zijn.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 169. Aanvullende socialezekerheidsvoordelen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die heeft nagelaten heeft de werknemer de sociale voordelen uit te betalen die hij verschuldigd is als aanvulling op de socialezekerheidsvoordelen op grond van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, of die heeft nagelaten ze te vergoeden op de datum dat die aanvullende voordelen opeisbaar zijn.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 170. Sluitingsvergoeding
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, de vereffenaar of de curator die, in strijd met de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen, heeft nagelaten binnen de wettelijke termijn en volgens de vastgestelde voorwaarden de sluitingsvergoeding uit te betalen aan de werknemers die voldoen aan de toekenningsvoorwaarden betreffende de vergoeding.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 171. Koppeling van het loon aan het indexcijfer van de consumptieprijzen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, zich niet gehouden heeft aan de indexatiemodus die voorgeschreven is bij voornoemde wet van 30 maart 1994 en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 3. – Overmaken door de werkgever van documenten die de werknemers toelaten hun recht te doen gelden op de vergoedingen in geval van sluiting van ondernemingen
Art. 172. Het overmaken door de werkgever van documenten die de werknemers toelaten hun recht te doen gelden op de vergoedingen in geval van sluiting van ondernemingen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber, de vereffenaar, de commissaris inzake opschorting, of de curator, de werkgever die een overname van actief heeft verricht, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, met inbreuk op de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen en op zijn uitvoeringsbesluiten, het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers niet de door de Koning bepaalde inlichtingen verstrekt en de juistheid ervan bevestigt, ze dagtekent en ze ondertekent.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 4. – Educatief verlof
Art. 173. Educatief verlof
§ 1. Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, eenieder die onjuiste inlichtingen verschaft met het oog op de toepassing van de regels betreffende het educatief verlof vermeld in de afdeling 6 van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
§ 2. Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in strijd met afdeling 6 van hoofdstuk IV van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, een werknemer die naar behoren een aanvraag tot educatief verlof heeft ingediend, het recht weigert afwezig te zijn met het oog op het volgen van de cursus.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 5. – Regels inzake tuchtstraffen
Art. 174. Regels inzake tuchtstraffen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in overtreding met de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen :
1° vóór de datum van de eerstvolgende uitbetaling van het loon de opgelegde tuchtstraf niet heeft ingeschreven in een register waarin tegenover de namen van de betrokken werknemers de datum, de reden, de aard van de straf en, indien het een boete betreft, het bedrag ervan worden vermeld;
2° het in 1° bedoelde register niet heeft voorgelegd telkens wanneer de bevoegde ambtenaren en beambten daarom verzoeken;
3° de opbrengst van tuchtrechtelijke geldboeten niet heeft aangewend ten voordele van de werknemers.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
HOOFDSTUK 4. – Illegale arbeid
Afdeling 1. – Buitenlandse arbeidskrachten
Art. 175. Buitenlandse arbeidskrachten
§ 1. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, arbeid doen of laten verrichten door een buitenlandse onderdaan die niet is toegelaten of gemachtigd tot een verblijf van meer dan drie maanden of tot vestiging in België.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
§ 2. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers :
1° een buitenlandse onderdaan arbeid heeft doen of laten verrichten zonder een arbeidsvergunning te hebben verkregen van de bevoegde overheid en/of die niet over een arbeidskaart beschikt;
2° een buitenlandse onderdaan arbeid heeft doen of laten verrichten zonder de grenzen van deze arbeidsvergunning en/of arbeidskaart te respecteren;
3° een buitenlandse onderdaan arbeid heeft doen of laten verrichten voor een duur welke de duur van de arbeidsvergunning en van de arbeidskaart overschrijdt;
4° een buitenlandse onderdaan arbeid heeft doen of laten verrichten na de intrekking van de arbeidsvergunning of de arbeidskaart;
5° de arbeidsvergunning niet heeft teruggegeven aan de buitenlandse werknemer of hem die heeft bezorgd tegen betaling van een bedrag of vergoeding in welke vorm ook.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
§ 3. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die, in strijd met de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers :
1° een buitenlandse onderdaan België heeft laten binnenkomen om er te worden tewerkgesteld of daartoe heeft bijgedragen, tenzij de buitenlandse onderdaan in het bezit is van een geldige arbeidskaart en met uitzondering van de buitenlandse onderdaan voor wie de werkgever na diens aankomst in België een arbeidsvergunning kan verkrijgen om er te worden tewerkgesteld;
2° een buitenlandse onderdaan heeft beloofd, tegen betaling van welke vergoeding ook, hetzij een betrekking voor hem te zoeken, hetzij hem een betrekking te bezorgen, hetzij formaliteiten te vervullen met het oog op diens tewerkstelling in België;
3° van een buitenlandse onderdaan een vergoeding in welke vorm ook heeft geëist of aangenomen, hetzij om voor hem een betrekking te zoeken, hetzij om hem een betrekking te bezorgen, hetzij om formaliteiten te vervullen met het oog op diens tewerkstelling in België;
4° als tussenpersoon is opgetreden tussen een buitenlandse onderdaan en een werkgever of de autoriteiten die zijn belast met de toepassing van de bepalingen van de voormelde wet van 30 april 1999 of van de uitvoeringsbesluiten ervan, of nog tussen een werkgever en diezelfde autoriteiten, waarbij daden zijn gesteld die hetzij die buitenlandse onderdaan, hetzij de werkgever, hetzij de genoemde autoriteiten op een dwaalspoor kunnen brengen.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
§ 4. In afwijking van artikel 42, 1°, van het Strafwetboek kan de bijzondere verbeurdverklaring, die wordt opgelegd door de rechter, eveneens worden toegepast op de roerende goederen en op de onroerende goederen door incorporatie of door bestemming, die het voorwerp hebben uitgemaakt van een inbreuk op dit artikel of die gediend hebben tot of bestemd waren voor het plegen van deze inbreuk, zelfs wanneer deze goederen niet behoren tot de eigendom van de overtreder.
Afdeling 2. – Uitzendarbeid
Art. 176. Uitzendarbeid
§ 1. Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft het uitzendbureau dat :
1° in de arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid geen melding heeft gemaakt van de bepalingen opgelegd bij de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers;
2° in de overeenkomst met de gebruiker geen melding heeft gemaakt van de bepalingen opgelegd bij voormelde wet van 24 juli 1987.
Wat de inbreuken bedoeld in het eerste lid betreft wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
§ 2. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, het uitzendbureau, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de voormelde wet van 24 juli 1987 :
1° een uitzendkracht ter beschikking stelt van een gebruiker buiten de wettelijk toegestane gevallen of zonder naleving van de procedure bepaald in de wet of in een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst van de Nationale Arbeidsraad;
2° een uitzendkracht ter beschikking stelt van een gebruiker in de beroepscategorieën of bedrijfstakken waarvoor uitzendarbeid door de Koning niet is toegestaan.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
§ 3. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de gebruiker, zijn aangestelde of zijn lasthebber, die in overtreding met voormelde wet van 24 juli 1987 :
1° een uitzendkracht heeft tewerkgesteld buiten de wettelijk toegelaten gevallen of zonder naleving van de procedure voorzien in de wet of in en door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst van de Nationale Arbeidsraad;
2° een uitzendkracht heeft tewerkgesteld in de beroepscategorieën of bedrijfstakken waarvoor uitzendarbeid niet door de Koning is toegestaan.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 3. – Terbeschikkingstelling
Art. 177. Terbeschikkingstelling
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft :
1° iedere persoon die, in overtreding met de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, een werknemer die hij heeft aangenomen ter beschikking stelt van een derde die hem gebruikt en op hem een willekeurig deel van het gezag uitoefent, dat de werkgever toebehoort, buiten de bepalingen met betrekking tot de uitzendarbeid;
2° iedere gebruiker die een werknemer tewerkstelt die hem door een onderneming ter beschikking werd gesteld en die op hem een willekeurig deel van het gezag uitoefent, dat de werkgever toebehoort, buiten de bepalingen met betrekking tot de uitzendarbeid voorgeschreven door de voormelde wet van 24 juli 1987.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 4. – Bijzondere activiteitensectoren
Art. 178. Havenarbeid
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid en de uitvoeringsbesluiten ervan :
1° havenarbeid heeft doen of laten verrichten in de havengebieden door werknemers die niet als havenarbeider zijn erkend of die niet als gelegenheidshavenarbeider werden aangeworven, dan wel van wie de erkenning is geschorst, ingetrokken of verstreken;
2° de door de Koning opgelegde verplichting om zich aan te sluiten bij een bij koninklijk besluit erkende organisatie van werkgevers die in de hoedanigheid van lasthebber alle sociale verplichtingen vervult die voortvloeien uit de tewerkstelling van havenarbeiders, niet heeft nagekomen.
Voor de in het eerste lid, 1°, bedoelde inbreuk wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 179. Zeevisserij
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de reder, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 3 mei 2003 tot regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst voor de zeevisserij en tot verbetering van het sociaal statuut van de zeevisser, in het kader van een arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst voor de zeevisserij zeevissers als bemanningslid tewerkstelt die niet zijn erkend onder de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald door de Koning of van wie de erkenning is geschorst, ingetrokken of van rechtswege is vervallen, met uitzondering van de gevallen van tijdelijke en uitzonderlijke tewerkstelling zonder erkenning.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 180. Diamantindustrie
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 30 december 1950 tot regeling der diamantnijverheid :
a) één of meerdere werknemers heeft tewerkgesteld die geen houder zijn van een bijzondere arbeidskaart;
b) diamant heeft laten bewerken zonder houder van een bijzondere machtiging te zijn;
c) diamant heeft laten bewerken in een werkplaats die niet aangenomen werd door de minister die bevoegd is voor arbeid of door zijn afgevaardigde;
2° eenieder die, in strijd met de voormelde wet van 30 december 1950 :
a) diamant heeft bewerkt ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst zonder houder te zijn van een bijzondere arbeidskaart;
b) voor eigen rekening diamant heeft bewerkt zonder houder te zijn van een bijzondere machtiging;
c) diamant heeft bewerkt in een werkplaats die niet aangenomen werd door de minister bevoegd voor arbeid of door zijn afgevaardigde.
Voor de in het eerste lid, 1°, a) en b), bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
De rechter kan bij inbreuk bedoeld in het eerste lid, 1°, a) of c), de bijzondere machtiging van de werkgever intrekken voor een termijn van één tot zes maanden.
Hij kan bovendien, bij inbreuk op het eerste lid, 2°, c), de arbeidskaart van de werknemer intrekken voor een termijn van één tot zes maanden.
HOOFDSTUK 5. – Niet-aangegeven arbeid
Afdeling 1. – Niet-aangifte van een werknemer aan de overheid
Art. 181. De onmiddellijke aangifte van tewerkstelling
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, de gegevens vereist krachtens het voormelde koninklijk besluit van 5 november 2002 niet elektronisch meedeelt aan de instelling belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze, uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer zijn prestaties aanvat en uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de beëindiging van de aangegeven tewerkstelling.
Wanneer de inbreuk wetens en willens is gepleegd, kan de rechter bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuk, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 182. Voorafgaande melding voor gedetacheerde werknemers en zelfstandigen
§ 1. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft :
1° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met hoofdstuk VIII van titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan, geen melding bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid heeft gedaan voorafgaand aan de tewerkstelling van een werknemer gedetacheerd op het Belgisch grondgebied volgens de nadere regels bepaald door de Koning;
2° de instelling waar de gedetacheerde stagiair zijn studie of zijn beroepsopleiding volgt die, in strijd met hoofdstuk VIII van titel IV van de voormelde wet van 27 december 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan, geen melding bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid heeft gedaan voor aanvang van de stage op het Belgisch grondgebied volgens de nadere regels bepaald door de Koning;
3° de instelling waar de gedetacheerde zelfstandige stagiair zijn studie of zijn opleiding voor de toegang tot een vrij beroep volgt die, in strijd met hoofdstuk VIII van titel IV van de voormelde wet van 27 december 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan, geen melding bij het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen heeft gedaan voor aanvang van de stage op het Belgisch grondgebied volgens de nadere regels bepaald door de Koning.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, stagiairs of zelfstandige stagiairs.
§ 2. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de gedetacheerde zelfstandige die, in strijd met hoofdstuk VIII van titel IV van de voormelde wet van 27 december 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan, geen melding bij het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen heeft gedaan voorafgaand aan de uitoefening van een beroepsactiviteit als gedetacheerd zelfstandige op het Belgisch grondgebied volgens de door de Koning bepaalde nadere regels.
Art. 183. Verplichtingen van de eindgebruikers of opdrachtgevers
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft :
1° iedere persoon, bij wie of voor wie door gedetacheerde werknemers en gedetacheerde stagiairs, rechtstreeks of via onderaanneming, werkzaamheden verricht worden, in strijd met hoofdstuk VIII van titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan, die voorafgaand aan het begin van de tewerkstelling van deze personen, via elektronische weg en volgens de nadere regels bepaald door de Koning, geen melding heeft gedaan van de identiteitsgegevens van de personen die niet in de mogelijkheid zijn een ontvangstbewijs voor te leggen, aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid;
2° iedere persoon, bij wie of voor wie door gedetacheerde zelfstandigen en gedetacheerde zelfstandige stagiairs, rechtstreeks of via onderaanneming, werkzaamheden verricht worden, in strijd met hoofdstuk VIII van titel IV van de voormelde wet van 27 december 2006 en de uitvoeringsbesluiten ervan, die voorafgaand aan het begin van de tewerkstelling van deze personen, via elektronische weg en volgens de nadere regels bepaald door de Koning, geen melding heeft gedaan van de identiteitsgegevens van de personen die niet in de mogelijkheid zijn een ontvangstbewijs voor te leggen, aan het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, stagiairs, zelfstandigen of zelfstandige stagiairs.
Afdeling 2. – Het niet aangaan van een arbeidsongevallenverzekering
Art. 184. Het niet aangaan van een arbeidsongevallenverzekering
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die geen arbeidsongevallenverzekering heeft aangegaan bij een verzekeringsonderneming met toepassing van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
Wanneer de inbreuk wetens en willens is gepleegd, kan de rechter bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
HOOFDSTUK 6. – De inbreuken betreffende de sociale documenten
Afdeling 1. – Register van de uitzendkrachten
Art. 185. Register van de uitzendkrachten
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, eenieder die, in strijd met de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, het door de Koning voorgeschreven document niet heeft bijgehouden dat toelaat het gemiddelde van de uitzendkrachten die door een gebruiker worden tewerkgesteld te berekenen met het oog op de vastlegging van de oprichtingspercentages van een ondernemingsraad en van een comité voor preventie en bescherming op het werk.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 2. – Overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders, de beroepsinlevingsovereenkomst en de arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid
Art. 186. Overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders, de beroepsinlevingsovereenkomst en de arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten :
1° geen schriftelijke overeenkomst voor tewerkstelling van studenten opmaakt;
2° een werknemer die met de werkgever verbonden is door de overeenkomst voor tewerkstelling van studenten niet vermeldt in het algemeen personeelsregister, in het speciaal personeelsregister en in het aanwezigheidsregister;
3° de overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, de overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders, de beroepsinlevingsovereenkomst en de arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid niet gedurende het voorgeschreven tijdperk bewaart;
4° verzuimt de overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, de overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders, de beroepsinlevingsovereenkomst en de arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid binnen de gestelde termijnen aan de werknemers af te geven;
5° de overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, de overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders, de beroepsinlevingsovereenkomst en de arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid onvolledig of onjuist opmaakt;
6° niet de nodige maatregelen treft opdat de overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, de overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders, de beroepsinlevingsovereenkomst en de arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid te allen tijde ter beschikking van de met het toezicht belaste ambtenaren en beambten wordt gehouden;
7° de overeenkomst voor tewerkstelling van studenten niet op de aangegeven plaats opbergt of bewaart.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 3. – Individuele rekening
Art. 187. Individuele rekening
§ 1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, geen individuele rekening opstelt.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
§ 2. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met het voormeld koninklijk besluit van 23 oktober 1978 :
1° nalaat de individuele rekening binnen de opgelegde termijnen aan de werknemer af te geven;
2° de individuele rekening onvolledig of onjuist opstelt;
3° niet de nodige voorzieningen treft opdat de individuele rekening te allen tijde ter beschikking van de met het toezicht belaste ambtenaren en beambten wordt gehouden;
4° de individuele rekening niet op de aangegeven plaats bijhoudt of bewaart.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 4. – Algemeen personeelsregister, speciaal personeelsregister, aanwezigheidsregister en register voor werktijdregeling
Art. 188. Algemeen personeelsregister, speciaal personeelsregister, aanwezigheidsregister en register voor werktijdregeling
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten :
1° geen algemeen personeelsregister, geen speciaal personeelsregister, geen aanwezigheidsregister en geen register voor werktijdregeling opstelt;
2° de in 1° bedoelde documenten niet gedurende het voorgeschreven tijdperk bewaart;
3° de in 1° bedoelde documenten onvolledig of onjuist opmaakt;
4° de in 1° bedoelde documenten niet te allen tijde ter beschikking van de met het toezicht belast ambtenaren en beambten houdt;
5° het speciaal personeelsregister of het aanwezigheidsregister niet bijhoudt op de plaats waar de werknemers zijn tewerkgesteld;
6° in het aanwezigheidsregister niet de tijdstippen van begin en einde van de arbeidsdag van de werknemer bij het begin en het einde van de dag vermeldt;
7° het eerste dubbel van het aanwezigheidsformulier in deel B van het aanwezigheidsregister van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf ressorteren, niet per post of per fax terugstuurt aan het Waarborg en Sociaal Fonds Horeca en Aanverwante Bedrijven uiterlijk op de laatste werkdag van de kalendermaand volgend op die waarop het formulier betrekking heeft;
8° het algemeen personeelsregister, het speciaal personeelsregister en het aanwezigheidsregister niet op de aangegeven plaats opbergt of bewaart.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
HOOFDSTUK 7. – De inbreuken betreffende de collectieve arbeidsbetrekkingen
Afdeling 1. – Collectieve arbeidsovereenkomsten
Art. 189. Inbreuken op algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten
Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, de werkgever die, in strijd met de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, een inbreuk pleegt op een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst die niet reeds door een ander artikel van dit Wetboek wordt gesanctioneerd.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuk wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 2. – Niet-oprichting van ondernemingsorganen
Art. 190. Niet-oprichting van ondernemingsorganen
§ 1. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, in zijn onderneming geen ondernemingsraad opricht.
§ 2. Met dezelfde sanctie wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, in zijn onderneming geen comité voor preventie en bescherming op het werk instelt.
§ 3. Met dezelfde sanctie wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die geen vakbondsafvaardiging opricht wanneer hij daartoe wordt verplicht krachtens een overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.
§ 4. Met dezelfde sanctie wordt bestraft, het hoofdbestuur van het concern, de aangestelde ervan of de lasthebber ervan die geen Europese ondernemingsraad opricht of geen procedure ter informatie en raadpleging van de werknemers organiseert in een onderneming met een communautaire dimensie in de zin van de wet van 23 april 1998 houdende begeleidende maatregelen met betrekking tot de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communautaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers, wanneer het/hij daartoe wordt verplicht krachtens collectieve arbeidsovereenkomst nr. 62 van 6 februari 1996 betreffende de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers.
§ 5. Met dezelfde sanctie worden bestraft, de deelnemende vennootschappen van een Europese vennootschap met zetel in België, hun aangestelden of lasthebers, die niet het nodige doen, waaronder het verstrekken van inlichtingen, om onderhandelingen aan te vatten met de vertegenwoordigers van de werknemers van de deelnemende vennootschappen of van de dochterondernemingen of vestigingen over de nadere regels inzake de rol van de werknemers, wanneer zij daartoe worden verplicht door de in de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve arbeidsovereenkomst nr. 84 van 6 oktober 2004, betreffende de rol van de werknemers in de Europese vennootschap.
§ 6. Wat de inbreuken bedoeld in de §§ 1 tot 5 betreft, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 3. – Belemmering van de werking van de ondernemingsorganen
Art. 191. Belemmering van de werking van de ondernemingsorganen
§ 1. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, met de uitvoeringsbesluiten ervan of met de collectieve arbeidsovereenkomsten die zijn aangenomen door de Nationale Arbeidsraad en die door de Koning algemeen verbindend zijn verklaard :
a) de werking van de ondernemingsraad verhindert;
b) de uitoefening van het mandaat van de vertegenwoordigers van de werknemers in de ondernemingsraad belemmert;
c) de ondernemingsraad of, bij ontstentenis van een ondernemingsraad, de vakbondsafvaardiging niet de inlichtingen verstrekt die hij daaraan moet verstrekken;
d) niet tot de verplichte raadplegingen van de ondernemingsraad overgaat;
2° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 27 december 2006 (I) houdende diverse bepalingen en de uitvoeringsbesluiten ervan, de inlichtingen over de voordelen betreffende de maatregelen ten gunste van de tewerkstelling niet schriftelijk heeft overgezonden aan de ondernemingsraad of bij ontstentenis van een ondernemingsraad, aan de vakbondsafvaardiging, of deze niet heeft overgezonden binnen de voorgeschreven termijn.
§ 2. Met dezelfde sanctie wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, met de uitvoeringsbesluiten ervan of met de collectieve arbeidsovereenkomsten aangenomen door de Nationale Arbeidsraad en die door de Koning algemeen verbindend zijn verklaard :
1° de werking van het comité voor preventie en bescherming op het werk verhindert;
2° de uitoefening van het mandaat van de vertegenwoordigers van de werknemers in dat comité belemmert;
3° dat comité niet de inlichtingen verstrekt die hij daaraan moet verstrekken;
4° niet tot de verplichte raadplegingen van dat comité overgaat;
5° de uitoefening van het mandaat van de vakbondsafvaardiging belast met de opdrachten van dat comité belemmert.
§ 3. Met dezelfde sanctie wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst van de Nationale Arbeidsraad of van het paritair comité waaronder hij ressorteert, en op grond waarvan een vakbondsafvaardiging wordt ingesteld :
1° de werking van de vakbondsafvaardiging verhindert;
2° de uitoefening van het mandaat van de vakbondsafgevaardigden belemmert;
3° de vakbondsafvaardiging niet de inlichtingen verstrekt die hij daaraan moet verstrekken;
4° niet tot de verplichte raadplegingen van de vakbondsafvaardiging overgaat.
§ 4. Met dezelfde sanctie wordt bestraft, het hoofdbestuur van het concern, de aangestelde ervan of de lasthebber ervan die, in strijd met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 62 van 6 februari 1996 betreffende de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers :
1° de werking van de Europese ondernemingsraad verhindert;
2° de uitoefening van het mandaat van de vertegenwoordigers van de werknemers in dat comité belemmert;
3° dat comité niet de inlichtingen verstrekt die hij daaraan moet verstrekken;
4° niet tot de verplichte raadplegingen van dat comité overgaat.
§ 5. Met dezelfde sanctie wordt bestraft, de Europese vennootschap, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in overtreding met de in de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve arbeidsovereenkomst nr. 84 van 6 oktober 2004, betreffende de rol van de werknemers in de Europese vennootschap :
1° de werking van het vertegenwoordigingsorgaan van de werknemers verhindert;
2° de uitoefening belemmert van het mandaat van de werknemersvertegenwoordiging van het vertegenwoordigingsorgaan van de werknemers;
3° dat orgaan niet de inlichtingen verstrekt die hij/zij daaraan moet verstrekken;
4° niet tot de raadpleging van dat orgaan overgaat.
Art. 192. Wederrechtelijke mededeling en verspreiding van inlichtingen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, ieder lid van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, van een ondernemingsraad, van een comité voor preventie en bescherming op het werk of van een vakbondsafvaardiging dat, in strijd met de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven of met de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inlichtingen van individuele aard waarvan hij kennis had wegens de op grond van de bepalingen van voormelde wetten door hem uitgeoefende functies of mandaten, wederrechtelijk meedeelt of ruchtbaar maakt of die wederrechtelijk globale inlichtingen meedeelt of ruchtbaar maakt die van die aard zijn dat zij nadeel kunnen berokkenen aan ‘s lands bedrijfsleven, aan de belangen van een bedrijfstak of van een onderneming.
Dezelfde sanctie is van toepassing wanneer de inbreuk, in strijd met de wet van 23 april 1998 houdende begeleidende maatregelen met betrekking tot de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communautaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers, werd gepleegd door een lid van de bijzondere onderhandelingsgroep van de Europese ondernemingsraad, door een werknemers-vertegenwoordiger bij de uitoefening van zijn opdrachten in het kader van een procedure ter informatie en raadpleging die, in voorkomend geval, in de plaats van de Europese ondernemingsraad komt, alsmede door een deskundige die hen bijstaat.
Dezelfde sanctie is van toepassing wanneer de inbreuk wordt gepleegd, in overtreding met de in de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve arbeidsovereenkomst nr. 84 van 6 oktober 2004, betreffende de rol van de werknemers in de Europese vennootschap, door een lid van de bijzondere onderhandelingsgroep, door een lid van het vertegenwoordigingsorgaan, door een vertegenwoordiger van de werknemers bij de uitoefening van zijn functies in het kader van de procedure ter informatie en raadpleging van de werknemers, door een vertegenwoordiger van de werknemers die zitting heeft in het toezichthoudend of bestuursorgaan van een Europese vennootschap, alsook door een deskundige die hen bijstaat.
Dezelfde sanctie is van toepassing wanneer de inbreuk is gepleegd door een secretaris of een personeelslid van een secretariaat van de personen bedoeld in het eerste, het tweede en het derde lid.
Afdeling 4. – Overtredingen van de verplichting inzake voorlichting en raadpleging van de werknemers
Art. 193. Informatieverstrekking bij collectief ontslag
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die van plan is tot collectief ontslag over te gaan en die, in overtreding met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 24 van 2 oktober 1975 betreffende de procedure van inlichting en raadpleging van de werknemers- vertegenwoordiging met betrekking tot het collectief ontslag, de voorziene procedures van inlichting en raadpleging van de werknemers niet heeft nageleefd.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 194. Informatieverstrekking bij sluiting van onderneming
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber, de vereffenaar of de curator die, in strijd met de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen en op de uitvoeringsbesluiten ervan :
1° de werknemers niet heeft ingelicht door middel van aanplakking van een gedagtekend en ondertekend bericht op een goed zichtbare plaats in de lokalen van de onderneming over zijn beslissing over te gaan tot de sluiting van een onderneming of van een afdeling van een onderneming;
2° in dat bericht niet de vermeldingen heeft aangebracht waarvan sprake is in de met toepassing van de wet genomen uitvoeringsbesluiten of in de collectieve arbeidsovereenkomsten van de Nationale Arbeidsraad die door de Koning algemeen verbindend zijn verklaard.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 195. Informatieverstrekking bij herstructurering van de onderneming
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, de vereffenaar of de curator die, in strijd met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972 houdende ordening van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden, de ondernemingsraad, voor enige bekendmaking, niet inlicht over de beslissing om over te gaan tot een belangrijke wijziging in de structuur van de onderneming, meer bepaald door fusie, concentratie, overdracht of sluiting.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 196. Informatieverstrekking bij conventionele overgang van ondernemingen of overname van activa na faillissement
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber, de vereffenaar of de curator die de procedures inzake de informatie en consultatie van de werknemers niet heeft nageleefd in strijd met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32bis van 7 juni 1985 betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die overgenomen worden bij overname van activa na faillissement.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 5. – Kennisgevingen in geval van collectief ontslag of sluiting van onderneming
Art. 197. Kennisgevingen ingeval van collectief ontslag
Met een sanctie van niveau 1, wordt bestraft de werkgever die, in strijd met het koninklijk besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag, niet op de wijzen en binnen de termijnen bepaald in de wet de vereiste kennisgevingen aan de directeur van de subregionale tewerkstellingsdienst heeft gedaan.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 198. Kennisgevingen ingeval van sluiting van onderneming
Met een sanctie van niveau 1, wordt bestraft de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber, de vereffenaar of de curator die, in strijd met de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen en op de uitvoeringsbesluiten ervan, de voorzitter van het directiecomité van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, niet op de wijzen en binnen de termijnen bepaald krachtens de wet heeft ingelicht over de sluiting van de onderneming.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 199. Kennisgevingen ingeval van overname van activa
Met een sanctie van niveau 1, wordt bestraft de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber, de vereffenaar of de curator, de werkgever die een overname van activa heeft verricht, zijn aangestelde of zijn lasthebber, de commissaris inzake opschorting, die met overtreding van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen en zijn uitvoeringsbesluiten, het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting der ondernemingen ontslagen werknemers niet inlicht van de overdracht van het geheel of een deel van de activa van de failliete onderneming of van de overgang van onderneming krachtens overeenkomst in het kader van een gerechtelijk akkoord.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 6. – Arbeidsreglement
Art. 200. Opmaak van het arbeidsreglement
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in overtreding met de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, geen rechtsgeldig arbeidsreglement heeft opgemaakt.
Art. 201. Vermeldingen in het arbeidsreglement
§ 1. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die in overtreding met de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen volgende bepalingen in het arbeidsreglement niet heeft opgenomen :
1° de vermeldingen die worden opgelegd door de voormelde wet van 8 april 1965 betreffende de aanvang en het einde van de gewone arbeidsdag, het tijdstip en de duur van de rusttijden, de dagen van regelmatige onderbreking van de arbeid;
2° de plaats waar de persoon te bereiken is die aangewezen is om de eerste hulp te verlenen, overeenkomstig het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;
3° de plaats waar de bij hetzelfde reglement vereiste verbandkist zich bevindt;
4° de coördinaten van de preventieadviseur en, in voorkomend geval, deze van de vertrouwenspersoon;
5° de toepasselijke procedures bij melding van feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk.
§ 2. Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, de werkgever die, in overtreding met de wet van 8 april1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, heeft nagelaten onderstaande elementen in het arbeidsreglement op te nemen :
1° de wijzen van meting van en controle op de arbeid met het oog op het bepalen van het loon;
2° de duur van de opzeggingstermijnen of de nadere regels voor het bepalen van de opzeggingstermijnen of de verwijzing naar de wettelijke en reglementaire bepalingen terzake;
3° de duur van de jaarlijkse vakantie evenals de nadere regels voor toekenning van deze vakantie of de verwijzing naar de wettelijke bepalingen terzake;
4° de data van de feestdagen;
5° de data van de jaarlijkse collectieve vakantie;
6° de namen van de leden van de ondernemingsraad;
7° de namen van de leden van het comité voor preventie en bescherming op het werk;
8° de namen van de leden van de vakbondsafvaardiging;
9° de namen van de geneesheren, aangewezen buiten degenen die behoren tot een medische, farmaceutische of verplegingsdienst, en tot wie het slachtoffer van een arbeidsongeval zich kan wenden wanneer die zijn verblijfplaats heeft buiten de streek waar de medische, farmaceutische en verplegingsdienst of de als vast erkende geneesheer gevestigd is;
10° het adres van de inspectiediensten waar de ambtenaren en beambten, belast met het toezicht op de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met de bescherming van de werknemers, kunnen worden bereikt;
11° de vermelding van de collectieve arbeidsovereenkomsten en/of collectieve akkoorden die gesloten zijn in de onderneming en die van toepassing zijn op de werkomstandigheden;
12° de identiteit van de dienstverlener van de verantwoordelijke elektronische archiveringsdienst, met toepassing van titel III van de wet van 3 juni 2007 houdende diverse arbeidsbepalingen, voor de opslag van door middel van een elektronische handtekening aangegane arbeidsovereenkomsten en de elektronisch verstuurde en opgeslagen documenten in het kader van de individuele arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer evenals de wijze waarop de toegang van de werknemer tot deze elektronisch bij de dienstverlener opgeslagen documenten wordt gewaarborgd, ook na de beëindiging van de arbeidsrelatie.
Art. 202. Bijzondere procedures
§ 1. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in overtreding met de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, de betrokken werknemers niet in kennis heeft gesteld van de tijdelijke wijziging aan de bepalingen van het reglement betreffende de aanvang en het einde van de gewone arbeidsdag en betreffende de rusttijden, door middel van een gedagtekend en ondertekend bericht dat de datum van inwerkingtreding vermeldt van de wijziging van het regime waarop het betrekking heeft, via aanplakking in de lokalen van de onderneming ten minste vierentwintig uur op voorhand en op een zichtbare en toegankelijke plaats.
§ 2. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever die toepassing maakt van artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in overtreding met de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen :
1° de vervanging van de normale uurregeling door één van de andere uurregelingen opgenomen in het arbeidsreglement, niet ter kennis heeft gebracht van de betrokken werknemers door een gedagtekend en ondertekend bericht dat de datum van inwerkingtreding van de aangeduide uurregeling vermeldt, alsmede de periode tijdens welke ze van toepassing is, via aanplakking in de lokalen van de onderneming ten minste zeven dagen op voorhand op een zichtbare en toegankelijke plaats;
2° het in 1° bedoelde bericht niet heeft aangeplakt zolang de alternatieve uurregeling van toepassing blijft;
3° het in 1° bedoelde bericht niet heeft bewaard tot zes maanden na het einde van de periode gedurende welke de wekelijkse arbeidsduur gemiddeld moet worden nageleefd.
Art. 203. Bekendmaking van het arbeidsreglement
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in overtreding met de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen :
1° het bericht met opgave van de plaats waar het arbeidsreglement kan worden geraadpleegd, niet heeft aangeplakt op een zichtbare en toegankelijke plaats;
2° het bericht met opgave van de plaats waar de teksten waarnaar het arbeidsreglement verwijst, kunnen worden geraadpleegd, niet heeft aangeplakt op een zichtbare en toegankelijke plaats;
3° het definitieve arbeidsreglement en de wijzigingen eraan niet heeft bijgehouden op een makkelijk toegankelijke plaats, zodat iedere werknemer er op elk ogenblik en zonder tussenpersoon inzage van kan nemen;
4° de teksten waarnaar het arbeidsreglement verwijst, niet heeft bijgehouden op een gemakkelijk toegankelijke plaats zodat iedere werknemer er inzage van kan nemen;
5° niet op iedere plaats waar hij werknemers tewerkstelt, een afschrift van het arbeidsreglement heeft bijgehouden volgens de door de Koning bepaalde nadere regels;
6° niet binnen acht dagen na de inwerkingtreding van het reglement en de wijzigingen ervan een afschrift daarvan heeft overgezonden aan de door de Koning aangewezen ambtenaar.
Afdeling 7. – Sociale balans
Art. 204. Opmaak en inhoud van de sociale balans
§ 1. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die, in overtreding met de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid en met de uitvoeringsbesluiten ervan geen jaarlijkse sociale balans heeft opgemaakt.
Wanneer de inbreuk wetens en willens werd begaan, geldt een sanctie van niveau 3.
§ 2. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in overtreding met de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid en met de uitvoeringsbesluiten ervan, heeft nagelaten in het volledige en het verkorte schema van de sociale balans de volgende elementen op te nemen :
1° enerzijds, een overzicht van de tewerkgestelde personen, waarbij men in het volledige schema van de sociale balans de in het personeelsregister ingeschreven werknemers of de werknemers voor wie de werkgever een onmiddellijke aangifte van indiensttreding heeft ingediend, onderscheidt van het uitzendpersoneel en van de ter beschikking van de onderneming gestelde personen en, anderzijds, in het verkorte schema van de sociale balans een overzicht van de in het personeelsregister ingeschreven personen of de werknemers voor wie de werkgever een onmiddellijke aangifte van indiensttreding heeft ingediend;
2° een tabel van het personeelsverloop in de loop van het betrokken boekjaar;
3° een overzicht waarin de maatregelen ten gunste van de werkgelegenheid worden vermeld, met onderscheid tussen maatregelen die een financieel voordeel opleveren en de andere maatregelen;
4° een overzicht dat inlichtingen verschaft over de opleidingen voor de werknemers;
5° een overzicht dat inlichtingen verschaft over de activiteiten van vorming, begeleiding of mentorschap die worden verleend krachtens de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers.
Art. 205. Mededeling en bekendmaking van de sociale balans
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die in overtreding met de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid en de uitvoeringsbesluiten ervan :
1° de sociale balans niet heeft bezorgd aan de ondernemingsraad, of bij ontstentenis van een ondernemingsraad, aan de vakbondsafvaardiging;
2° bij ontstentenis van een ondernemingsraad en van een vakbondsafvaardiging, de sociale balans niet op een makkelijk toegankelijke plaats heeft bewaard zodat iedere werknemer op elk ogenblik en zonder tussenpersoon, er inzage van kan hebben;
3° de sociale balans niet aan de Nationale Bank van België heeft overgezonden, volgens de door de Koning bepaalde nadere regels.
Art. 206. Attest en goedkeuring door de revisoren, onafhankelijke accountants en commissarissen
Met een sanctie van niveau 2 worden bestraft, zij die als revisor, zelfstandig accountant of commissaris de jaarlijkse sociale balans hebben geattesteerd of goedgekeurd, terwijl niet is voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid en de uitvoeringsbesluiten ervan, en zij daarvan kennis hadden of niet hebben gedaan wat zij hadden moeten doen om zich ervan te vergewissen of aan die bepalingen was voldaan.
Wanneer de inbreuk met bedrieglijk opzet is gepleegd, geldt een sanctie van niveau 3. De rechter kan daarenboven de straffen bepaald in het artikel 107 uitspreken.
Afdeling 8. – Prestaties van algemeen belang
Art. 207. Weigering tot uitvoeren of laten uitvoeren van de maatregelen, prestaties of diensten
Met een sanctie van niveau 2 worden bestraft, zij die, in strijd met de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd, weigeren de maatregelen, prestaties of diensten uit te voeren of te laten uitvoeren die moeten worden verzekerd in geval van staking of in geval van lock-out, teneinde het hoofd te bieden aan bepaalde vitale behoeften, alsook zij die weigeren sommige dringende werken aan de machines of aan het materiaal uit te voeren, dan wel sommige taken te volbrengen die geboden zijn door een geval van overmacht of een onvoorziene noodzaak.
Art. 208. Weigering tot verstrekking van inlichtingen, verstrekking van onjuiste inlichtingen, onjuiste verklaring
Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd, wetens en willens weigert de paritaire comités en hun afgevaardigden alle nodige inlichtingen te verstrekken voor het voorbereiden en het uitvoeren van en de controle op de maatregelen bedoeld in artikel 207 van dit Wetboek of hen wetens en willens onjuiste inlichtingen verschaft, of hen onjuiste verklaringen aflegt.
HOOFDSTUK 8. – Inbreuken met betrekking tot het toezicht
Art. 209. Belemmering van het toezicht
Met een sanctie van niveau 4 worden bestraft, zij die het toezicht belemmeren dat krachtens dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan is ingesteld.
De sanctie bedoeld in eerste lid is niet van toepassing op de inbreuken op artikel 29 van dit Wetboek.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 210. Niet-naleving van de dwangmaatregelen die getroffen zijn door de sociaal inspecteurs
§ 1. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die de met toepassing van de artikelen 43 tot 49 voorgeschreven maatregelen niet naleeft.
§ 2. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die de met toepassing van de artikelen 38 en 40 voorgeschreven maatregelen niet naleeft.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 211. Niet-naleving van de gerechtelijke beslissing bedoeld in artikel 2 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht
Met een sanctie van niveau 3 worden bestraft, zij die zich niet houden aan de beslissing van de voorzitter van de arbeidsrechtbank met toepassing van artikel 2 van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht.
Wanneer de beslissing betrekking heeft op de maatregelen voorgeschreven met toepassing van de artikelen 43 tot 49, is de sanctie van niveau 4.
Wat de in het eerste lid bedoelde inbreuken betreft, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
HOOFDSTUK 9. – Inbreuken betreffende de sociale zekerheid
Afdeling 1. – Aantasting van de vertrouwelijkheid van de gegevens
Art. 212. Aantasting van de vertrouwelijkheid van de gegevens in geval van arbeidsongeval
Met een sanctie van niveau 2 worden bestraft, de leden van het Beheerscomité en de Technische Comités van het Fonds voor arbeidsongevallen, de personen die krachtens een wettelijke of reglementaire bepaling gemachtigd zijn deel te nemen aan de vergaderingen van het Beheerscomité en de Technische Comités, de bevoegde sociaal inspecteurs, de personen die voorheen de bedoelde functies hebben uitgeoefend die vertrouwelijke informatie aangaande de verzekeringsondernemingen waarvan zij kennis hebben gekregen op grond van hun opdracht hebben verspreid, met uitzondering van de afwijkingen waarin voorzien is bij de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
Art. 213. Aantasting van de vertrouwelijkheid van de gegevens van persoonlijke aard en maatregelen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van die gegevens
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° de Kruispuntbank en de instellingen van sociale zekerheid, hun aangestelden of lasthebbers die :
a) in strijd met de bepalingen van artikel 15 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, sociale gegevens van persoonlijke aard meedelen zonder daartoe te zijn gemachtigd of zonder al dan niet voorafgaandelijk het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid daarvan op de hoogte te hebben gebracht;
b) in strijd met de bepalingen van artikel 22 van de voormelde wet van 15 januari 1990, niet de vereiste maatregelen hebben genomen om de perfecte bewaring van de sociale gegevens van persoonlijke aard te garanderen;
c) in strijd met de bepalingen van artikel 26, § 2, van de voormelde wet van 15 januari 1990, de voorgeschreven vermeldingen niet hebben aangebracht in het register dat moet worden bijgehouden;
2° de personen, hun aangestelden of hun lasthebbers die :
a) bij het verrichten van onderzoeken die nuttig kunnen zijn voor de kennis, de conceptie en het beheer van de sociale zekerheid sociale gegevens verwerken in strijd met de bepalingen van artikel 5 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid of zich niet onderwerpen aan het toezicht van de afdeling sociale zekerheid van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid;
b) in strijd met de bepalingen van artikel 15, § 2, van de voormelde wet van 15 januari 1990, persoonsgegevens die de gezondheid betreffen in de zin van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, meedelen zonder daartoe gemachtigd te zijn door het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid;
c) in strijd met de bepalingen van artikel 23, eerste lid, van de voormelde wet van 15 januari 1990, mededeling hebben gevraagd en bekomen van sociale gegevens van persoonlijke aard die ze niet nodig hadden voor de toepassing van de sociale zekerheid;
d) buiten de bij de voormelde wet van 15 januari 1990 of haar uitvoeringsmaatregelen bepaalde voorwaarden om, zich opzettelijk toegang verschaft hebben of zich opzettelijk gehandhaafd hebben in het geheel of in een deel van een geautomatiseerde verwerking van de sociale gegevens in het netwerk;
e) buiten de bij de voormelde wet van 15 januari 1990 of haar uitvoeringsmaatregelen bepaalde voorwaarden om, opzettelijk gegevens hebben ingevoerd in het netwerk of de erin opgeslagen gegevens hebben uitgewist of gewijzigd of de verwerkings- of overbrengingswijzen hebben veranderd.
Art. 214. Ernstige aantasting van de vertrouwelijkheid van de gegevens van persoonlijke aard
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° de Kruispuntbank en de instellingen van sociale zekerheid, hun aangestelden of hun lasthebbers die :
a) in strijd met de bepalingen van artikel 24 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, al dan niet onder hun personeel, geen veiligheidsconsulent hebben aangewezen;
b) in strijd met de bepalingen van artikel 26, § 1, eerste lid, van de voormelde wet van 15 januari 1990, de sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen, niet hebben laten bewaren door een geneesheer;
c) belast met de bewaring van de sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen, in strijd met de bepalingen van artikel 26, § 2, van de voormelde wet van 15 januari 1990, niet de voorziene nominatieve aanwijzingen hebben verricht of niet de inhoud en de draagwijdte hebben bepaald van de machtigingen tot toegang tot de sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen;
2° de instellingen van sociale zekerheid, hun aangestelden of hun lasthebbers die :
a) in strijd met de bepalingen van artikel 20, § 2, van de voormelde wet van 15 januari 1990, de verbeteringen en verwijderingen van de door hen verwerkte sociale gegevens van persoonlijke aard niet aan de Kruispuntbank hebben meegedeeld;
b) in strijd met de bepalingen van artikel 26, § 3, eerste lid, van de voormelde wet van 15 januari 1990, er niet op hebben toegezien dat de toegang tot de in de geautomatiseerde gegevensbanken opgeslagen sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen, uitsluitend geschiedt door middel van individuele toegangs- en bevoegdheidscodes;
c) in strijd met de bepalingen van artikel 26, § 3, tweede lid, van voornoemde wet van 15 januari 1990, er niet op hebben toegezien dat de bewaring in het geautomatiseerd archief van de sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen, gebeurt op niet- rechtstreeks toegankelijke informatiedragers;
3° de personen, hun aangestelden of lasthebbers die :
a) al dan niet op geregelde basis mededeling hebben verkregen van sociale gegevens van persoonlijke aard en ze wetens en willens hebben aangewend voor andere doeleinden dan die bepaald door of krachtens de voormelde wet van 15 januari 1990;
b) in strijd met de bepalingen van artikel 23, tweede lid, van de voormelde wet van 15 januari 1990, niet de nodige maatregelen hebben getroffen om de vertrouwelijkheid van de sociale gegevens van persoonlijke aard te garanderen en ervoor te zorgen dat de betrokken gegevens uitsluitend worden aangewend voor doeleinden vastgelegd door of krachtens de voormelde wet van 15 januari 1990 of voor het vervullen van hun wettelijke verplichtingen, en die niet de voorwaarden en nadere regels hebben nageleefd volgens welke de Koning, op basis van artikel 23, derde lid, van de voormelde wet van 15 januari 1990, de bewaring van die gegevens toestaat, na de termijn die nodig is voor de toepassing van de sociale zekerheid;
c) in strijd met de bepalingen van de voormelde wet van 15 januari 1990, de werking van een geautomatiseerde verwerking van sociale gegevens van het netwerk opzettelijk hebben belemmerd of aangetast, of het geheel of een deel van dergelijke verwerking, inzonderheid de daarin voorkomende gegevens of programma’s, opzettelijk hebben beschadigd of vernietigd;
4° de titularissen van individuele toegangs- en bevoegdheidscodes die, in strijd met de bepalingen van artikel 26, § 3, eerste lid, van de voormelde wet van 15 januari 1990, die codes bekendmaken.
Art. 215. Vrijwillige aantasting van de vertrouwelijkheid van de gegevens
§ 1. Met een sanctie van niveau 3 worden bestraft, de personen, hun aangestelden of hun lasthebbers die :
1° door de Koning aangewezen op grond van artikel 29 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid om de gegevensbanken van de Kruispuntbank, de socialegegevensbanken of de sociale gegevens van persoonlijke aard die erin worden bewaard, te vernietigen of te doen vernietigen, met opzet hun opdracht hetzij niet hebben uitgevoerd, hetzij hebben uitgevoerd zonder de vastgestelde voorwaarden en nadere regels in acht te nemen;
2° zonder door de Koning te zijn aangewezen, met opzet de gegevensbanken van de Kruispuntbank, de sociale gegevensbanken of de sociale gegevens van persoonlijke aard die erin worden bewaard, hebben vernietigd of doen vernietigen, al dan niet met inachtneming van de krachtens artikel 29 van de voormelde wet van 15 januari 1990 vastgestelde voorwaarden en modaliteiten;
3° met een bedrieglijk opzet of teneinde nadeel te berokkenen, zich toegang hebben verschaft of zich hebben gehandhaafd in het geheel of in een deel van een geautomatiseerde verwerking van sociale gegevens van het netwerk, gegevens in het netwerk hebben ingevoerd of de daarin vervatte gegevens alsook de verwerkings- of overbrengingswijzen hebben uitgewist of gewijzigd, de werking van een geautomatiseerde verwerking van sociale gegevens van het netwerk hebben belemmerd of aangetast of het geheel of een deel van dergelijke verwerking, inzonderheid de daarin voorkomende gegevens of programma’s, hebben beschadigd of vernietigd, in strijd met de bepalingen van de voormelde wet van 15 januari 1990.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
§ 2. Met een sanctie van niveau 3 worden bestraft :
1° de personen, hun aangestelden of hun lasthebbers die op om het even welke manier het recht om zich tot het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid te wenden, opzettelijk hebben verhinderd, in strijd met de bepalingen van artikel 49, eerste lid, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, of die personen die van dat recht gebruik hebben gemaakt of gebruik wilden maken, opzettelijk hebben bedreigd;
2° de natuurlijke personen die betrokken zijn bij de inzameling, de verwerking, de mededeling van sociale gegevens van persoonlijke aard of die kennis hebben van dergelijke gegevens en die, in strijd met de bepalingen van artikel 28 van de voormelde wet van 15 januari 1990, hun plicht om het vertrouwelijk karakter ervan te eerbiedigen, buiten de gevallen bepaald door de wet, opzettelijk niet zijn nagekomen.
§ 3. Met een sanctie van niveau 3 worden bestraft :
1° de voorzitter en de leden van het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid die, in strijd met de bepalingen van artikel 49, tweede lid, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, opzettelijk de naam van de persoon hebben bekendgemaakt die zich tot het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid heeft gewend of die opzettelijk onthuld hebben dat het sectoraal comité van de sociale zekerheid en van de gezondheid op deze wijze gevat werd;
2° de instellingen van sociale zekerheid, hun aangestelden of lasthebbers die de opdrachten van de sociaal inspecteurs, gegeven met toepassing van artikel 40, 2°, van het Sociaal Strafwetboek, opzettelijk niet hebben uitgevoerd;
3° de sociaal inspecteurs die, in strijd met de bepalingen van de artikelen 58, eerste lid, en 59 van het Sociaal Strafwetboek, zelfs voor de rechtbanken, opzettelijk de naam hebben bekendgemaakt van degene die een klacht heeft ingediend, of die onthuld hebben dat er ingevolge een klacht een onderzoek werd ingesteld.
Afdeling 2. – Arbeidsongevallenverzekering
Art. 216. Arbeidsongevallenverzekering
Met een sanctie van niveau 2 worden bestraft, de verzekeringstussenpersonen, de verzekeringsondernemingen, commissarissen, lasthebbers of aangestelden ervan die meegewerkt hebben aan het sluiten of het uitvoeren van een contract dat strijdig is met de bepalingen van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en de uitvoeringsbesluiten ervan.
Afdeling 3. – Benaming van het Fonds voor bestaanszekerheid en van het erkend sociaal secretariaat
Art. 217. Misbruik van de benamingen » Fonds voor bestaanszekerheid » en » Sociaal secretariaat »
Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, eenieder die :
1° openbaar gebruik heeft gemaakt van de benaming » Fonds voor bestaanszekerheid » voor een andere instelling dan die welke worden opgericht met toepassing van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor Bestaanszekerheid;
2° openbaar gebruik heeft gemaakt van de benaming » sociaal secretariaat » om een andere mandataris aan te duiden dan zij die, overeenkomstig de door de Koning vastgestelde bepalingen, als sociaal secretariaat erkend zijn in toepassing van artikel 27, § 2, vierde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Afdeling 4. – Financiering van de sociale zekerheid
Art. 218. Niet betaling van de diverse bijdragen aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die :
1° nagelaten heeft de voorschotten van sociale zekerheidsbijdragen en de sociale zekerheidsbijdragen te storten aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid binnen de door de Koning vastgestelde termijn, met toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
2° de bijzondere werkgeversbijdrage op de aanvullende vergoeding in het kader van het conventioneel brugpensioen niet binnen de in 1° bedoelde termijnen heeft gestort aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, met toepassing van de wet van 27 december 2006 (I) houdende diverse bepalingen;
3° de bijzondere werkgeversbijdrage op de aanvullende vergoeding bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen niet binnen de in 1° bedoelde termijnen heeft gestort aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, met toepassing van de wet van 27 december 2006 (I) houdende diverse bepalingen;
4° de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage niet binnen de in 1° bedoelde termijnen heeft gestort aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, met toepassing van de wet van 27 december 2006 (I) houdende diverse bepalingen;
5° in strijd met de wet van 27 december 2006 (I) houdende diverse bepalingen, de inhouding op de aanvullende vergoeding in het raam van een conventioneel brugpensioen of op de aanvullende vergoeding bij sommige sociale zekerheidsuitkeringen niet elk kwartaal heeft gestort aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid;
6° de verschillende bijdragen, gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage verschuldigd krachtens de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers niet heeft gestort.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 219. Niet-betaling van de bijdragen aan andere organen die werkzaam zijn onder de verschillende socialezekerheidsregelingen of een bedrijfstak
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die :
a) het bedrag van de aanvullende bijdrage niet heeft gestort binnen de maand volgend op het kwartaal waarin de bijdrage werd gevraagd door het kinderbijslagfonds waarbij hij is aangesloten, met toepassing van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939;
b) de bijdragen en premies verschuldigd met toepassing van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 niet heeft gestort aan het Fonds voor arbeidsongevallen binnen de door de Koning vastgestelde termijn;
c) de solidariteitsbijdrage niet heeft gestort aan het Fonds voor Beroepsziekten, die hij verschuldigd is in toepassing van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970.
2° de reder, zijn aangestelde of zijn lasthebber die :
a) hetzij de volledige verplichte bijdrage niet heeft betaald hetzij niet binnen de termijnen heeft betaald aan het Fonds voor scheepsjongens, met toepassing van de wet van 23 september 1931 op de aanwerving van het personeel der zeevisserij;
b) de socialezekerheidsbijdragen aan de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden niet heeft gestort binnen de door de Koning vastgestelde termijn, met toepassing van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij en de uitvoeringsbesluiten ervan.
3° de natuurlijke of rechtspersonen die als hoofdzakelijke of bijkomstige bedrijvigheid de diamanthandel of de diamantnijverheid hebben en de personen die ruwe diamant invoeren, die respectievelijk de bijdrage en de compensatiebijdrage niet hebben betaald aan het Intern compensatiefonds voor de diamantsector volgens de modaliteiten en de termijnen bepaald door de Koning, met toepassing van de wet van 12 april 1960 tot oprichting van een Intern compensatiefonds voor de diamantsector.
Wat de in het eerste lid bedoelde inbreuken betreft, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 220. Niet-betaling van bijdragen aan het Fonds voor bestaanszekerheid
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in overtreding met de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid en met de bepalingen van de bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, geen bijdrage heeft gestort aan het Fonds voor bestaanszekerheid binnen de termijnen en volgens de nadere regels die voorgeschreven zijn door zijn statuten.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 5. – Bedrieglijke onderwerping
Art. 221. Bedrieglijke onderwerping
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die :
1° een of meer personen bedrieglijk heeft onderworpen aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
2° een of meer personen bedrieglijk heeft onderworpen aan de toepassing van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de zeelieden ter koopvaardij.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuken, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
De rechter kan bovendien de straffen bepaald in de artikelen 106 en 107 uitspreken.
Afdeling 6. – Betrekkingen tussen de verschillende instellingen voor sociale zekerheid
Art. 222. Betrekkingen tussen de verschillende instellingen voor sociale zekerheid
Met een sanctie van niveau 1 worden bestraft :
1° het kinderbijslagfonds dat :
a) de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers niet onverwijld heeft meegedeeld dat een werkgever die onderworpen is aan de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939, ophoudt deel uit te maken van het kinderbijslagfonds, met vermelding van de datum waarop die werkgever niet langer aangesloten is en de reden van de opzegging;
b) de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers niet onverwijld in kennis heeft gesteld van de aanvraag tot aansluiting vanwege een werkgever die onderworpen is aan voornoemde wetten van 19 december 1939 en die voorheen aangesloten was bij een ander kinderbijslagfonds, met vermelding van de datum waarop de aansluiting moet ingaan;
2° de verzekeringsondernemingen, de commissarissen, die :
a) hebben nagelaten, op de wijze en binnen de termijnen zoals bepaald door de Koning, de elementen die zijn vermeld in de aangifte van het ongeval en de elementen die betrekking hebben op de regeling van het ongeval te bezorgen aan het Fonds voor arbeidsongevallen, met toepassing van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971;
b) hebben nagelaten het Fonds voor arbeidsongevallen binnen de dertig dagen die volgen op de ontvangst van de aangifte van het ongeval op de hoogte te brengen van hun weigering het ongeval ten laste te nemen of van hun twijfel inzake de toepassing van de voornoemde wet van 10 april 1971 op het ongeval;
3° diegene die met overtreding van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, schadeloosstelling verschuldigd is en nalaat de verzekeringsinstelling in te lichten dat hij de rechthebbende zal schadeloos stellen.
Afdeling 7. – Verzending van documenten door de werkgevers aan de instellingen
Art. 223. Verzending van documenten door de werkgevers aan de instellingen
§ 1. Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die heeft nagelaten een aangifte met verantwoording van het bedrag van de verschuldigde socialezekerheidsbijdragen te bezorgen aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, met toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
2° de reder, zijn aangestelde of zijn lasthebber die heeft nagelaten aan de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden een uitvoerige staat te bezorgen van de inhoudingen en de stortingen die hij is verschuldigd, met toepassing van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;
3° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die heeft nagelaten een aangifte te doen bij de bevoegde verzekeraar op de wijze en binnen de termijnen bepaald door de Koning, en bij de bevoegde sociaal inspecteurs in de gevallen bepaald door de Koning, van ieder ongeval dat aanleiding kan geven tot de toepassing van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
Wanneer die feiten wetens en willens werden gepleegd is de sanctie van niveau 3.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuk, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
§ 2. Met een sanctie van niveau 1 wordt bestraft, de werkgever die heeft nagelaten de inlichtingenstaat die nodig is voor het berekenen van de verschuldigde aanvullende bijdragen regelmatig en binnen een termijn die door het desbetreffende reglement is bepaald, te bezorgen aan het kinderbijslagfonds waarbij hij is aangesloten, met toepassing van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939.
Voor de in het eerste lid bedoelde inbreuk, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 8. – Afgifte aan de werknemer van de documenten inzake geneeskundige verzorging en uitkeringen
Art. 224. Afgifte aan de werknemer van de documenten inzake geneeskundige verzorging en uitkeringen
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die heeft nagelaten de rechthebbenden op geneeskundige prestaties of uitkeringen de bescheiden te verschaffen die zij nodig hebben om bij de uitvoeringsinstellingen als bedoeld in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, van hun rechten op de prestaties van de verzekering te doen blijken.
Afdeling 9. – Verplichtingen van de beoefenaars van de geneeskunst
Art. 225. Verplichtingen van de beoefenaars van de geneeskunst
Met een sanctie van niveau 2 worden bestraft :
1° de beoefenaars van de geneeskunst, de kinesitherapeuten, de verpleegkundigen, de paramedische medewerkers, de beheerders van rustoorden voor bejaarden en de beheerders van de verzorgingsinrichtingen die weigeren aan de rechthebbenden de bescheiden uit te reiken die zijn voorgeschreven door de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en de uitvoeringsbesluiten en -verordeningen ervan;
2° de geneesheren, de tandheelkundigen, de vroedvrouwen, de kinesitherapeuten, de verpleegkundigen, de paramedische medewerkers en de beheerders van verzorgingsinrichtingen die de honoraria en prijzen niet in acht nemen die zijn vastgesteld met toepassing van artikel 52 van de wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel;
3° de beoefenaars van de geneeskunst, de kinesitherapeuten, de verpleegkundigen en de paramedische medewerkers die een getuigschrift voor verstrekte hulp uitreiken terwijl niet is voldaan aan de bepalingen van de voormelde wet van 14 juli 1994 en de uitvoeringsbesluiten en -verordeningen ervan.
Afdeling 10. – Werkloosheidscontrole
Art. 226. Werkloosheidscontrole
Met een sanctie van niveau 2 wordt bestraft :
1° de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die :
a) heeft geweigerd of nagelaten de documenten voorgeschreven door of krachtens het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, op te maken, af te leveren of aan te vullen, volgens de voorwaarden en binnen de termijnen die zijn voorgeschreven door of krachtens datzelfde koninklijk besluit;
b) heeft nagelaten de controleprocedure betreffende het gebruik van het » bewijs van tijdelijke werkloosheid » in acht te nemen, zoals voorgeschreven door of krachtens het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991;
c) onjuiste of onvolledige verklaringen heeft afgelegd aangaande het ontslag, de tijdelijke werkloosheid of de deeltijdse tewerkstelling van een werknemer, met toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991;
d) heeft nagelaten de inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de werkloosheidscontrole te overhandigen binnen de door de sociaal inspecteur opgelegde termijnen, met toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991;
e) inlichtingen die nodig zijn voor de werkloosheidscontrole heeft verstrekt welke onjuist of onvolledig zijn, met toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991;
2° de reder, zijn aangestelde of zijn lasthebber die :
a) geweigerd heeft de door de Koning getroffen toezichtmaatregelen toe te passen met betrekking tot de werkelijkheid en bestendigheid van de toestand van onvrijwillige werkloosheid, of geweigerd heeft de voor de uitvoering van dit toezicht vereiste inlichtingen te verstrekken, met toepassing van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij;
b) een persoon heeft aangeworven die niet is ingeschreven bij de Pool van de zeelieden ter koopvaardij, terwijl het niet gaat om een geval van overmacht met overtreding van de voormelde besluitwet van 7 februari 1945;
3° de natuurlijke of rechtspersonen, die als hoofdzakelijke of bijkomstige bedrijvigheid de diamanthandel of de diamantnijverheid hebben en de personen die ruwe diamant invoeren en die de door de Koning voorgeschreven boeken, registers en documenten niet hebben bewaard, met toepassing van de wet van 12 april 1960 tot oprichting van een intern compensatiefonds voor de diamantsector;
4° de werkgever die behoort tot het paritair comité van de bouw, zijn aangestelde of zijn lasthebber die :
a) heeft nagelaten het nummer van de niet-nominatieve controlekaart inzake tijdelijke werkloosheid te vermelden bij de onmiddellijke aangifte van de tewerkstelling aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, volgens de voorwaarden en binnen de termijnen die zijn voorgeschreven door of krachtens het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
b) heeft nagelaten bij de afgifte van een duplicaat van een niet-nominatieve controlekaart inzake tijdelijke werkloosheid het nummer van de kaart en de daarbij horende gegevens mede te delen aan het werkloosheidsbureau dat bevoegd is voor de plaats waar de onderneming gevestigd is, vooraleer hij de kaart afgeeft aan de werkman;
c) een werknemer heeft tewerkgesteld zonder te hebben vastgesteld of laten vaststellen dat die op zijn controlekaart melding heeft gemaakt van de arbeidsprestaties die tijdens de beschouwde dag in zijn dienst worden verricht in de periode te rekenen vanaf de dag die, overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten van artikel 50 of van artikel 51, § 3quater, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, aan de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening werd medegedeeld als eerste dag van de werkelijke schorsing van de uitvoering van de overeenkomst tot op het einde van de betreffende kalendermaand.
Voor de in 1° en 4° bedoelde inbreuken wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Afdeling 11. – De sociale identiteitskaart
Art. 227. Het misbruik en de vervalsing van de sociale identiteitskaart
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die :
1° de sociale identiteitskaart of de beroepskaart zonder toelating heeft gebruikt of die ervan gebruik heeft gemaakt met een ander doel dan hetgeen waartoe hij gemachtigd is met toepassing van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels;
2° opzettelijk elektronisch leesbare gegevens heeft ingevoerd in de sociale identiteitskaart, of de erin opgeslagen elektronisch leesbare gegevens, of de verwerkings- of overbrengingswijzen ervan, heeft uitgewist of gewijzigd in overtreding met het voormeld koninklijk besluit van 18 december 1996.
Art. 228. De fabricage, het bezit en het in omloop brengen van sociale identiteitskaarten en de leesapperatuur
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die sociale identiteitskaarten en leesapparatuur heeft gefabriceerd, in bezit gehad of in omloop gebracht in overtreding met het voormeld koninklijk besluit van 18 december 1996.
Afdeling 12. – Tewerkstelling van een werkloze of van een persoon die een uitkeringsverzekering geniet
Art. 229. Tewerkstelling van een werkloze of van een persoon die een uitkeringsverzekering geniet
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die een persoon doet werken of laat werken van wie hij weet dat deze uitkeringen wegens primaire ongeschiktheid of invaliditeit geniet krachtens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, of dat die werkloosheidsuitkeringen geniet waarop hij geen recht heeft uit hoofde van die tewerkstelling.
De geldboete wordt vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
HOOFDSTUK 10. – De inbreuken van valsheid, van het gebruik van valse stukken, van onjuiste of onvolledige verklaringen en van oplichting in het sociaal strafrecht
Art. 230. Definities
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° » sociaal voordeel » : een subsidie, een vergoeding, een uitkering of iedere andere financiële tegemoetkoming die verleend of toegekend wordt op grond van de wetten en besluiten betreffende één van de aangelegenheden die vallen onder de bevoegdheid van de arbeidsgerechten;
2° » bijdrage » : een bijdrage die verschuldigd of betaald is op grond van de wetten en besluiten betreffende één van de aangelegenheden die vallen onder de bevoegdheid van de arbeidsgerechten.
Art. 231. Uitsluitingen
De in de artikelen 232 tot 235 bedoelde sancties worden toegepast met uitsluiting van de toepassing van de artikelen 196, 197, 210bis en 496 van het Strafwetboek en van de bepalingen van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen.
Art. 232. Valsheid en gebruik van valse stukken in sociaal strafrecht
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft eenieder die, met het oogmerk ofwel ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen of te doen bekomen, te behouden of te doen behouden, ofwel geen of minder bijdragen te betalen of te doen betalen dan die welk hij of een ander verschuldigd is :
1° a) valsheid in geschrifte heeft gepleegd, hetzij door valse handtekeningen, hetzij door namaking of vervalsing van geschriften of handtekeningen, hetzij door overeenkomsten, beschikkingen, verbintenissen of schuldbevrijdingen valselijk op te maken of in een akte in te voegen, hetzij door toevoeging of vervalsing van bedingen, verklaringen of feiten die deze akte ten doel had op te nemen of vast te stellen;
b) zich bediend heeft van een valse akte of een vals stuk;
2° a) valsheid heeft gepleegd, door gegevens die worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een informaticasysteem, in te brengen in een informaticasysteem, te wijzigen of te wissen, of met enig ander technologisch middel de mogelijke aanwending van gegevens in een informaticasysteem te veranderen, waardoor de juridische draagwijdte van dergelijke gegevens verandert;
b) gebruik heeft gemaakt van die gegevens, terwijl hij weet dat de aldus verkregen gegevens vals zijn.
Art. 233. Onjuiste of onvolledige verklaringen betreffende de sociale voordelen
§ 1. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die wetens en willens :
1° een onjuiste of onvolledige verklaring heeft afgelegd om ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen of te doen bekomen, te behouden of te doen behouden;
2° heeft nagelaten of geweigerd om een verplichte verklaring af te leggen of de inlichtingen te verstrekken die hij gehouden is te verstrekken om ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen of te doen bekomen, te behouden of te doen behouden;
3° een sociaal voordeel heeft bekomen waarop hij geen of slechts gedeeltelijk recht heeft ingevolge een verklaring bedoeld bij het eerste lid, 1°, het nalaten of het weigeren van het afleggen van een verklaring of van het verstrekken van inlichtingen bedoeld bij het eerste lid, 2°, of met een akte bedoeld bij de artikelen 232 en 235.
Wanneer de inbreuken bedoeld in het eerste lid begaan zijn door de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber om een sociaal voordeel waarop de werknemer geen recht heeft te doen bekomen of te doen behouden, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
§ 2. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft eenieder die wetens en willens nagelaten heeft te verklaren dat hij niet langer recht heeft op een sociaal voordeel, zelfs indien dit slechts gedeeltelijk is, om ten onrechte een sociaal voordeel te behouden.
Art. 234. Onjuiste of onvolledige verklaringen betreffende de bijdragen
§ 1. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft eenieder die wetens en willens :
1° een onjuiste of onvolledige verklaring heeft afgelegd om geen of minder bijdragen te betalen of te doen betalen dan die welke hij of een ander verschuldigd is;
2° heeft nagelaten of geweigerd om een verplichte verklaring af te leggen of de inlichtingen te verstrekken die hij gehouden is te verstrekken om geen of minder bijdragen te betalen of te doen betalen dan die welk hij of een ander verschuldigd is;
3° geen of minder bijdragen heeft betaald dan die welke hij verschuldigd is ingevolge een verklaring bedoeld in het 1°, het nalaten of het weigeren om een verklaring af te leggen of inlichtingen te verstrekken bedoeld in het 2°, of een akte bedoeld in de artikelen 232 en 235.
Wanneer de inbreuken bedoeld in het eerste lid begaan zijn door de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
§ 2. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft eenieder die wetens en willens heeft nagelaten te verklaren dat hij niet langer recht heeft op een bijdragevrijstelling of -vermindering, zelfs indien dit slechts gedeeltelijk is, om geen of minder bijdragen te betalen dan die welke hij verschuldigd is.
Art. 235. Oplichting in sociaal strafrecht
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft eenieder die, met het oogmerk ofwel ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen of te doen bekomen, te behouden of te doen behouden, ofwel geen of minder bijdragen te betalen of te doen betalen dan die welk hij of een ander verschuldigd is, gebruik heeft gemaakt van valse namen, valse hoedanigheden of valse adressen, of enige andere frauduleuze handeling aangewend heeft om te doen geloven aan het bestaan van een valse persoon, een valse onderneming, een fictief ongeval of enige andere fictieve gebeurtenis of om op andere wijze misbruik te maken van het vertrouwen.
Wanneer de in het eerste lid bedoelde inbreuk begaan is door de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber om een sociaal voordeel waarop de werknemer geen recht heeft te doen bekomen of te doen behouden, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers.
Art. 236. Terugbetaling
Wanneer de benadeelde derden zich geen burgerlijke partij hebben gesteld, veroordeelt de rechter die de straf uitspreekt voorzien in de artikelen 218, 219, 220 en 211, of die de schuld vaststelt voor een inbreuk op deze bepalingen, de schuldenaar van onbetaalde bijdragen ambtshalve tot het betalen van de achterstallige bijdragen, de bijdrageopslagen en de verwijlinteresten.
Wanneer de benadeelde derden zich geen burgerlijke partij hebben gesteld, veroordeelt de rechter die de straf uitspreekt voorzien in artikel 233, § 1, 3°, of die de schuld vaststelt voor een inbreuk op die bepaling, de verdachte ambtshalve tot het terugbetalen van de onrechtmatig ontvangen bedragen, vermeerderd met de verwijlinteresten.
Wanneer er geen afrekening is met betrekking tot de in het eerste en tweede lid bedoelde bedragen of wanneer de afrekening betwist wordt en er in dit verband nadere informatie nodig is, houdt de rechter de beslissing over de ambtshalve veroordeling aan.
HOOFDSTUK 11. – Gemeenschappelijke bepalingen van de voorgaande hoofdstukken
Art. 237. Kennisgeving door de werkgever van het vonnis tot vaststelling van een inbreuk met toepassing van artikel 138bis, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek
Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber die, in strijd met de wet van 3 december 2006 houdende diverse bepalingen met betrekking tot het sociaal strafrecht, wetens en willens nalaat het vonnis tot vaststelling van een inbreuk op de wetten en verordeningen die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten met toepassing van artikel 138bis, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek op zijn kosten ter kennis te brengen van de betrokken werknemers. |