Securimed derde betaler
  • Eerste tariferingsdienst van derde-betaler voor geneesheer-specialisten en tandartsen
  • Nazicht van de verzekerbaarheid van patiënten
  • Juridische bijstand in geval van vervolging door de DGEC (Dienst voor Geneeskundige Controle van het RIZIV)
  • Opvolging van betalingen door de VI

Zwangerschap, intrauteriene vruchtdood, abortus en echografieën

29/01/2013 by Dr R. BOURGUIGNON

VRAAG :

Geachte collega,

Kan u mij opklaren over de nomenclatuurcodes die gebruikt moeten worden in de volgende situatie:

a) Begin van de zwangerschap, datatie echo code 469895

De patiënte raadpleegt 15 dagen later wegens bloedverlies. De echografie toont een afgebroken zwangerschap, code 469910 ?

b) Spontane miskraam 3 weken later, de patiënte raadpleegt voor blijvende zware metrorragie.

Nieuwe echografie voor nazicht op vacuïteit van de baarmoeder, code 469291 ?

Het RIZIV [lees : de VI] weigert code 469291 volgend op code 469895, ook al specificeer ik controle na miskraam.

Wat indien de patiënte weer zwanger raakt in de volgende maand, voor de ziekenfondsen staan de tellers niet op nul!

Dank u voor uw advies.

ANTWOORD :

a) Tijdens het eerste onderzoek stelt u een afgebroken zwangerschap vast.

Laat ons via eliminatie te werk gaan :

– u mag de code 469895 niet meer attesteren, tenzij u zich in het volgend kalendertrimester bevindt (wat theoretisch mogelijk is…) ;

– u mag de code 469910 niet attesteren tenzij een « hoog obstetrisch of foetaal risico » gedocumenteerd* is ;

– u mag volgens ons code 469291 attesteren in dien mate dat de zwangerschap afgebroken is, ook al werd het embryo nog niet afgestoten ;

b) Na de spontane miskraam is de patiënte kennelijk niet meer zwanger, maar de VI weten dat nog niet.

U dient dan code 469291 te gebruiken met de verduidelijking in bijlage dat de patiënte niet meer zwanger is op datum van het onderzoek.

Vreemd genoeg is de code 469291 niet onderhevig aan enige beperking in frequentie, behalve bij… een zwangere vrouw, wat niet meer het geval is bij uw patiënte !

Het is duidelijk dat de intrauteriene vruchtdood (of van de foetus) een iets of wat speciale (en zeer droevige) situatie schept : immers, de patiënte draagt nog steeds haar kind, maar de zwangerschap – in de zin van het ontwikkelingsproces van een nieuw wezen binnenin de genitale organen van de vrouw – is afgebroken.

De Nomenclatuur bevat dus in deze twee relatieve lacunes : hoe kunnen de VI ingelicht worden over een spontane stopzetting en wat is het juridisch statuut van de vrouw die een dood kind draagt ?
__________________
* Deze term valt – in principe – stricto sensu te interpreteren, vermits de Nomenclatuur van openbare orde is : de notie embryo (vrucht) is niet te verwisselen met die van foetus, ook al gaat de tweede de eerste voor…

469910 469921

Functioneel echografisch onderzoek dat een biometrie en een biofysisch profiel van de foetus omvat, met of zonder het meten van de ombilicale bloedstroom in geval van gedocumenteerd hoog obstetrisch of foetaal risico . . . . . N 70

No Comments »

Betreffende het verbod op ereloonsupplementen…

29/01/2013 by Dr R. BOURGUIGNON

VRAAG :

Goedendag Dr Bourguignon

Beste wensen voor 2013 aan u en al uw naasten !

Kan u mij zeggen of men ereloonsupplementen mag aanrekenen voor endoscopische handelingen onder narcose in one day ?

En indien van wel, moet dan de patiënt over een éénpersoonskamer beschikken of volstaat de ontwakingszaal ?

ANTWOORD :

Volgens het communiqué van minister ONKELINX, gepubliceerd na de Ministerraad van 15 juni 2012 (zie hieronder) is de daghospitalisatie ook betroffen door het verbod op supplementen vervat in de gezondheidswet, en dat ten titel van verbetering van de toegankelijkheid tot de gezondheidszorgen.

De ministerraad stemt in met drie belangrijke maatregelen, die minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Laurette Onkelinx heeft voorgesteld, en die de factuur voor een opname in het ziekenhuis voor chronisch zieken en voor mensen met een laag inkomen op termijn zullen verlagen.

Verlaging van de factuur voor de patiënten in de ziekenhuizen: men zal geen enkel ereloontoeslag meer kunnen vragen voor het verblijf in gemeenschappelijke en tweepersoonskamers
In 2010 was al een belangrijke maatregel uitgevoerd: het verbod, voor iedereen, van kamertoeslagen voor het verblijf in een tweepersoonskamer, ook voor de dagopnames. Maar in sommige ziekenhuizen konden de ereloontoeslagen tot 400% van het RIZIV-tarief oplopen – kunnen nog worden aangerekend in tweepersoonskamers, door de niet-geconventioneerde artsen. Sommigen rekenen het zelfs aan in een gemeenschappelijke kamer!

In sommige ziekenhuizen: op de 129 algemene ziekenhuizen en de 67 psychiatrische ziekenhuizen, zouden niet-geconventioneerde artsen ereloontoeslagen toepassen:

  • 12 van hen vragen toeslagen in een gemeenschappelijke kamer : (10 algemene ziekenhuizen en 2 psychiatrische ziekenhuizen)
  • 20 van hen vragen toeslagen in een tweepersoonskamer (18 algemene ziekenhuizen en 2 psychiatrische ziekenhuizen)

Voortaan kan geen enkele arts – geconventioneerd of niet – nog ereloontoeslagen voor een gemeenschappelijke of een tweepersoonskamer vragen. Die maatregel zal ook voor de dagopnames gelden.

De betrokken ereloontoeslagen zijn medische toeslagen, inclusief klinische biologie en medische beeldvorming.

Die maatregel is belangrijk, als men weet dat het aandeel van de geconventioneerde artsen in sommige specialismen zeer zwak is: 68% van de dermatologen is niet geconventioneerd, net als 50% van de gynaecologen, 36% van de orthopedisten of 34% van de radiologen.

Dit verbod treedt op 1 januari 2013 in werking.

NL FR

belgiëlex.be   –  Kruispuntbank Wetgeving

Raad van State Kamer van volksvertegenwoordigers Senaat

einde eerste woord laatste woord

Publicatie : 2012-12-31

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID

27 DECEMBER 2012. – Wet houdende diverse bepalingen inzake de toegankelijkheid van de gezondheidzorg (1)

ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
HOOFDSTUK 1. – Inleidende bepaling
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
HOOFDSTUK 2. – Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
Afdeling 1. – Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen
Art. 2. In artikel 32, eerste lid, 22°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 13 december 2006, wordt het eerste lid aangevuld met de volgende zin;
« De Koning kan de tijdvakken bepalen die worden gelijkgesteld met tijdvakken waarin onderwijs van het basisniveau of tweede niveau wordt gevolgd. »
Afdeling 2. – Tabaksontwenning
Art. 3. In artikel 34, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 december 2009, wordt de bepaling onder 24° vervangen als volgt :
« 24° de tegemoetkoming voor de hulp bij de tabaksontwenning. De Koning kan de verzekeringstegemoetkoming uitbreiden tot de hulp met farmaceutische hulp bij tabaksontwenning; ».
Afdeling 3. – Haarprothesen
Art. 4. In artikel 34, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 2009, wordt de bepaling onder 20° bis ingevoegd, luidende :
« 20° bis het verstrekken van haarprothesen; ».
Art. 5. In artikel 35, § 1, achtste lid, van de dezelfde wet, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 22 augustus 2002 en 22 december 2003, worden de woorden « en 20° » telkens vervangen door de woorden « , 20° en 20° bis, ».
Art. 6. In artikel 37, § 20, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wetten van 27 april en 27 december 2005, worden de woorden « de in artikel 34, 14°, 24° en 25°, bedoelde verstrekkingen » vervangen door de woorden « de in artikel 34, 14°, 20° bis, 24° en 25°, bedoelde verstrekkingen ».
Afdeling 4. – Radio-isotopen
Art. 7. In artikel 18, vierde lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 25 januari 1999 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 1999 en 10 augustus 2001, worden de woorden « een overzichtsnota op met de wijzigingen aan de in artikel 35bis bedoelde lijst » vervangen door de woorden « twee overzichtsnota’s op, waarvan in de eerste de wijzigingen aan de in artikel 35, § 2ter, bedoelde lijst zijn opgenomen en in de tweede de wijzigingen aan de in artikel 35bis bedoelde lijst zijn opgenomen ».
Art. 8. In artikel 22, eerste lid, 4°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 december 2005, worden de woorden « de artikelen 23, § 2, 35, § 1, en 35, § 2ter » vervangen door de woorden « de artikelen 23, § 2 en 35, § 1 ».
Art. 9. In artikel 27, vierde lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 24 december 1999 en gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001 en 24 december 2002, worden de woorden « bedoeld in het tweede lid » vervangen door de woorden « dat in artikel 35, § 2, is bedoeld ».
Art. 10. In artikel 35 van dezelfde wet wordt paragraaf 2ter, vervangen bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, vervangen als volgt :
« § 2ter. De Koning bekrachtigt de lijst van de in artikel 34, eerste lid, 5°, d), bedoelde vergoedbare radio-isotopen. Op voordracht van de Technische Raad voor radio-isotopen of na diens advies wijzigt de minister de lijst van de in artikel 34, eerste lid, 5°, d), bedoelde vergoedbare radio-isotopen, alsook de vergoedingsvoorwaarden die erop betrekking hebben. Op voordracht van de Technische Raad voor radio-isotopen legt de Koning de procedure vast die moet worden gevolgd door wie de aanneming, een wijziging of de schrapping van een product uit de lijst van de vergoedbare radio-isotopen vraagt. Voorts legt Hij de termijnen en de verplichtingen vast in geval van een vraag tot aanneming, tot wijziging of tot schrapping. Voor de toepassing van deze paragraaf kan de Koning radioactieve of radioactief gemaakte producten die tot andere categorieën van geneeskundige verstrekkingen zouden behoren, gelijkstellen met radio-isotopen. »
Art. 11. In artikel 37, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003, 27 december 2005 en 13 december 2006, wordt het zesde lid opgeheven.
Art. 12. In titel III, hoofdstuk V, van dezelfde wet wordt een afdeling XXI ingevoegd, die een artikel 77quinquies bevat, luidende :
« Afdeling XXI. – Verplichtingen van de firma’s die radiofarmaceutische producten op de Belgische markt brengen en hun aanneming voor vergoeding vragen
Art. 77quinquies. § 1. De firma die radiofarmaceutische producten op de Belgische markt brengt en hun vergoeding heeft gevraagd, is verplicht om vanaf de indiening van een vergoedingsaanvraag te garanderen dat het betrokken radiofarmaceutisch product uiterlijk de dag van inwerkingtreding van de vergoeding daadwerkelijk beschikbaar zal zijn en om de continuïteit van de beschikbaarheid van het product te garanderen.
Wanneer de firma die radiofarmaceutische producten op de Belgische markt brengt en hun vergoeding heeft gevraagd, in de onmogelijkheid verkeert om voor een verpakking de markt te bevoorraden, dan wordt die verpakking als onbeschikbaar beschouwd. De firma geeft aan de Technische Raad voor radio-isotopen kennis van de begindatum, de vermoedelijke einddatum en de reden van de onbeschikbaarheid..
§ 2. Indien de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut op een andere manier dan door de firma wordt ingelicht over de onbeschikbaarheid van een radiofarmaceutisch product, vraagt hij aan de firma de bevestiging dat het product daadwerkelijk onbeschikbaar is. De firma beschikt over een termijn van 14 dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van die vraag, om bij aangetekende zending tegen ontvangstbewijs de onbeschikbaarheid te bevestigen of te ontkennen. Indien zij ontkent, voegt zij bij de brief de bewijsstukken die aantonen dat het product beschikbaar is. Indien de firma de onbeschikbaarheid bevestigt, vermeldt zij de begindatum, de vermoedelijke einddatum en de reden van de onbeschikbaarheid.
Indien de firma niet antwoordt binnen de opgelegde termijn of indien de door de firma meegedeelde elementen niet toelaten om met zekerheid de beschikbaarheid van het product aan te tonen, wordt de specialiteit zo snel mogelijk van rechtswege uit de lijst geschrapt, zonder rekening te houden met de procedures die krachtens artikel 35, § 2ter, zijn vastgelegd.
§ 3. Indien de firma meedeelt dat de verpakking gedurende meer dan drie maanden onbeschikbaar zal zijn of indien de onbeschikbaarheid langer dan drie maanden duurt, wordt de betrokken verpakking van rechtswege uit de lijst geschrapt, zonder rekening te houden met de procedures die krachtens artikel 35, § 2ter, zijn vastgelegd, respectievelijk de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van 10 dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de kennisgeving of de eerste dag van de vierde maand van de onbeschikbaarheid.
§ 4. Indien de onbeschikbaarheid het gevolg is van een aangetoond geval van overmacht, wordt de verpakking van rechtswege opnieuw opgenomen in de lijst op de eerste dag van de maand volgend op het einde van de onbeschikbaarheid, zonder rekening te houden met de procedures die krachtens artikel 35, § 2ter, zijn vastgelegd. »
Afdeling 5. – Maximumfactuur
Art. 13. In artikel 37sexies, achtste lid, 1°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005 en 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de bepaling onder a) worden de woorden « de persoonlijke aandelen die zijn vastgesteld met toepassing van artikel 37, § 2 (b), voor de farmaceutische specialiteiten die zijn gerangschikt in de categorieën A, B en C van de lijst van vergoedbare farmaceutische specialiteiten » vervangen door de woorden « de persoonlijke aandelen voor de farmaceutische specialiteiten die zijn gerangschikt in de categorieën A, B, C, Fa en Fb van de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten »;
2° de bepaling onder 1° wordt aangevuld met de bepaling onder g), luidende :
« g) het forfaitair persoonlijk aandeel dat met toepassing van artikel 37, § 3/3, wordt gedragen door de rechthebbenden die verblijven in rust- en verzorgingstehuizen en centra voor dagverzorging, die door de bevoegde overheid erkend zijn, of in rustoorden voor bejaarden of centra voor kortverblijf, en die erkend zijn door de bevoegde overheid, of in de instellingen die zonder als rustoord te zijn erkend, de gemeenschappelijke woon- of verblijfplaats van de bejaarden uitmaken, en die beantwoorden aan de door de Koning bepaalde voorwaarden. »
Art. 14. In artikel 37septies, eerste lid, eerste streepje, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 5 juni 2002 en gewijzigd bij de wetten van 24 december 2002, 27 december 2005 en 22 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden « de farmaceutische specialiteiten van de categorieën A, B en C » worden vervangen door de woorden « de farmaceutische specialiteiten van de categorieën A, B, C, Fa en Fb »;
2° de woorden « het forfaitair persoonlijk aandeel dat wordt gedragen door rechthebbenden die verblijven in rust- en verzorgingstehuizen en centra voor dagverzorging, die door de bevoegde overheid erkend zijn, of in rustoorden voor bejaarden of centra voor kortverblijf, en die erkend zijn door de bevoegde overheid, of in de instellingen die zonder als rustoord te zijn erkend, de gemeenschappelijke woon- of verblijfplaats van de bejaarden uitmaken, en die beantwoorden aan de door de Koning bepaalde voorwaarden » worden ingevoegd tussen de woorden « psychiatrisch verzorgingstehuis, » en de woorden « en het eventuele verschil ».
Art. 15. De artikelen 13 en 14 hebben uitwerking met ingang van 1 maart 2012.
Afdeling 6. – Statuut chronische aandoening
Art. 16. In titel III van dezelfde wet wordt een hoofdstuk IIIter ingevoegd, luidende :
« Hoofdstuk IIIter. Statuut chronische aandoening »
Art. 17. In hoofdstuk IIIter, ingevoegd bij artikel 16, wordt een artikel 37vicies/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 37vicies/1. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de werkgroep verzekerbaarheid bedoeld in artikel 31bis of na advies van deze werkgroep gegeven op verzoek van de Minister van Sociale Zaken binnen de door hem vastgestelde termijn en na advies van het Verzekeringscomité, stelt de Koning een statuut chronische aandoening vast, waaraan Hij de rechten verbindt die Hij bepaalt. Voor het opstellen van dit statuut wordt inzonderheid rekening gehouden met een of meer van de volgende criteria :
1° een door de Koning vastgesteld minimumbedrag aan uitgaven voor geneeskundige verzorging van een rechthebbende, over een periode waarvan de duur door de Koning wordt vastgesteld;
2° het genot van de forfaitaire toelage bedoeld in artikel 37, § 16bis, 2° ;
3° lijden aan een zeldzame aandoening of een weesziekte.
Op voorstel van de werkgroep verzekerbaarheid bedoeld in artikel 31bis en na advies van het Verzekeringscomité, stelt de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden vast voor de ingang, het behoud en het intrekken van het statuut chronische aandoening, alsook de rechten die eraan verbonden zijn. Hij legt eveneens vast wat moet worden verstaan onder « uitgaven voor geneeskundige verzorging » bedoeld in het eerste lid, 1°, en onder « een zeldzame aandoening of een weesziekte », voor de toepassing van het eerste lid, 3°. »
Afdeling 7. – Derdebetaler
Art. 18. In artikel 53, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998, 25 januari 1999, 24 december 1999, 26 juni 2000, 14 januari 2002, 27 december 2004, 27 december 2005 en 19 december 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het achtste lid wordt aangevuld met de volgende zin :
« De Koning kan, onder voorbehoud van de gevallen waarin de toepassing van de derdebetalersregeling verplicht is, tevens de voorwaarden en nadere regels bepalen volgens dewelke aan individuele zorgverleners een verbod wordt opgelegd om de derdebetalersregeling toe te passen. »;
2° tussen het achtste en het negende lid worden twee leden ingevoegd, luidende :
« Vanaf 1 januari 2015 wordt de verplichting tot toepassing van de derdebetalersregeling ingevoerd ten aanzien van de rechthebbenden op de in artikel 37, § 19, bedoelde verhoogde verzekeringstegemoetkoming en aan de rechthebbenden van het in artikel 37vicies/1 bedoelde statuut chronische aandoening voor de door de Koning bepaalde geneeskundige verstrekkingen, hetzij :
1° op grond van een voorstel van de bevoegde overeenkomsten- of akkoordencommissie die beslist over het doorsturen ervan aan het Verzekeringscomité;
2° op grond van het voorstel dat door de bevoegde overeenkomsten- of akkoordencommissie wordt geformuleerd op verzoek van de minister; die voorstellen worden meegedeeld aan het Verzekeringscomité;
3° op grond van het voorstel van de minister.
De in het negende lid, 3°, bedoelde procedure kan worden gevolgd wanneer de voorstellen van de bevoegde overeenkomsten- of akkoordencommissie niet beantwoorden aan de in het in het negende lid, 2° bedoelde verzoek vervatte doelstellingen. In dat geval moet de afwijzing van het voorstel van de overeenstemmende overeenkomsten- of akkoordencommissie gemotiveerd zijn. »
Afdeling 8. – Sancties
Art. 19. In artikel 37, § 6, derde lid, van de dezelfde wet, worden de woorden « de in artikel 170 bedoelde sancties » vervangen door de woorden « een in artikel 101 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde sanctie van niveau 2 ».
Afdeling 9. – Pediatrische liaison
Art. 20. In artikel 22, eerste lid, 6° ter, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 18 maart 2009, worden de woorden « en de in artikel 34, 21° bis, bedoelde pediatrischpalliatieve thuiszorgequipes » opgeheven.
Art. 21. In artikel 23, § 3bis, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wet van 18 maart 2009, worden de woorden « en de pediatrischpalliatieve thuiszorgequipes, bedoeld in artikel 34, 21° bis, » opgeheven.
Art. 22. In artikel 34, eerste lid, van dezelfde wet wordt de bepaling onder 21° bis, ingevoegd bij de wet van 18 maart 2009, opgeheven.
HOOFDSTUK 3. – Ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen
Afdeling 1. – Wijzigingen van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008
Art. 23. In titel I van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, wordt een hoofdstuk VI ingevoegd, luidende « Financiële toegankelijkheid van het ziekenhuis ».
Art. 24. In hoofdstuk VI, ingevoegd bij artikel 23, wordt een artikel 30/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 30/1. Dit artikel is van toepassing op gehospitaliseerde patiënten, met inbegrip van patiënten opgenomen in daghospitalisatie voor de door de Koning omschreven verstrekkingen.
Inzake het aanrekenen van supplementen kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in artikel 152, § 2, eerste en tweede lid, en in artikel 152, § 4, bedoelde bepalingen naar andere in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, bedoelde en in het ziekenhuis werkzame categorieën van beroepsbeoefenaars, uitbreiden.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt verstaan onder supplementen, de bedragen die bovenop de verplichte tarieven worden gevraagd indien de in titel III, hoofdstuk V, afdelingen I en II van de wet op de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bedoelde overeenkomsten of akkoorden gelden, of tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming indien dergelijke overeenkomsten of akkoorden niet van kracht zijn. »
Art. 25. In artikel 98, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « , derde lid » opgeheven.
Art. 26. Artikel 152 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 152. § 1. Dit artikel is van toepassing op gehospitaliseerde patiënten, met inbegrip van patiënten opgenomen in daghospitalisatie voor de verstrekkingen omschreven door de Koning na advies van de Nationale Commissie Geneesheren-Ziekenfondsen.
De minister kan vragen dat de Commissie binnen een maand een advies formuleert. Indien dat advies niet binnen de gewenste termijn is geformuleerd of indien de minister er niet mee kan instemmen, kan hij zijn eigen voorstel aan de Commissie voorleggen. De Commissie geeft dan binnen een maand advies over dat voorstel. Dat advies wordt beschouwd te zijn gegeven indien het advies niet binnen die termijn is geformuleerd.
§ 2. Enkel voor de opname in een individuele kamer mogen ziekenhuisgeneesheren tarieven aanrekenen die afwijken van de verbintenistarieven indien een in artikel 50 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bedoeld akkoord van kracht is of tarieven die afwijken van de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming indien er geen bedoeld akkoord van kracht is. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder supplementen, de tarieven die ervan afwijken.
In afwijking op het eerste lid mogen ziekenhuisgeneesheren voor de opname in een individuele kamer geen supplement aanrekenen in de gevallen zoals bedoeld in artikel 97, § 2.
In afwijking op het tweede lid mogen ziekenhuisgeneesheren voor de opname in een individuele kamer zoals bedoeld in artikel 97, § 2, d), supplementen aanrekenen op voorwaarde dat :
1° de begeleidende ouder uitdrukkelijk volgens de in paragraaf 6 bedoelde nadere regels kiest voor een opname in een individuele kamer;
2° het aantal bedden dat het ziekenhuis in toepassing van artikel 97, § 1, ter beschikking stelt voor het onderbrengen van patiënten die zonder supplementen wensen te worden opgenomen, voldoende bedden omvat voor kinderen die samen met een begeleidende ouder in het ziekenhuis verblijven.
Ziekenhuisgeneesheren mogen in toepassing van het eerste en het derde lid enkel supplementen aanrekenen op voorwaarde dat maximumtarieven zijn vastgelegd in de in artikel 144 bedoelde algemene regeling. Dit onderdeel van de algemene regeling wordt voor de toepassing ervan door de beheerder aan de Nationale Paritaire Commissie geneesheren-ziekenhuizen en, via het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, aan de verzekeringsinstellingen meegedeeld.
§ 3. De beheerder en de medische raad garanderen dat patiënten opgenomen in tweepatiëntenkamers of gemeenschappelijke kamers evenals patiënten opgenomen in een individuele kamer in de in artikel 97, § 2, bedoelde gevallen, met uitzondering van de afwijking voorzien in paragraaf 2, derde lid, zonder de aanrekening van supplementen door de ziekenhuisgeneesheren, worden verzorgd. De beheerder neemt, na overleg met de medische raad, daartoe de nodige maatregelen en geeft daarvan kennis aan de medische raad.
De Koning kan nadere regels bepalen voor de toepassing van het eerste lid.
§ 4. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bijkomende categorieën van patiënten bepalen ten aanzien van welke ziekenhuisgeneesheren in toepassing van paragraaf 2 geen supplementen mogen aanrekenen bij opname in een individuele kamer.
§ 5. De ziekenhuisgeneesheren mogen, voor de opname in tweepatiëntenkamers of gemeenschappelijke kamers, geen supplementen aanrekenen op de forfaitaire honoraria per opname en/of per verpleegdag te betalen voor de verstrekkingen inzake klinische biologie of medische beeldvorming, en dit op het geheel van de bestanddelen van die honoraria.
De ziekenhuisgeneesheren mogen, voor de opname in een individuele kamer, geen supplementen aanrekenen op de forfaitaire honoraria per opname en/of per verpleegdag te betalen voor de verstrekkingen inzake klinische biologie of medische beeldvorming, en dit op het forfaitaire deel van die honoraria.
§ 6. In geval van een in artikel 97, § 2, d), bedoelde opname van een kind samen met een begeleidende ouder, wordt aan deze ouder een afzonderlijk document ter ondertekening voorgelegd, tegelijkertijd met de opnameverklaring. In dit document wordt de keuzemogelijkheid aangeboden van een opname waarbij de ziekenhuisgeneesheren geen supplementen mogen aanrekenen, namelijk een opname in een tweepatiëntenkamer of een gemeenschappelijke kamer.
De begeleidende ouder kan in dit document verzaken aan de in het eerste lid bedoelde keuzemogelijkheid en uitdrukkelijk kiezen voor een verblijf in een individuele kamer.
Indien het ondertekend document waarin door de begeleidende ouder een keuze wordt gemaakt ontbreekt, mogen de ziekenhuisgeneesheren in geen enkel geval supplementen aanrekenen. »
Art. 27. Artikel 153 van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende :
« De ziekenhuisgeneesheren delen aan de beheerder mee of ze al dan niet verbonden zijn in het kader van het in artikel 50 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 bedoeld akkoord. De beheerder geeft daarvan kennis aan de medische raad. »
Afdeling 2. – Opheffingsbepaling
Art. 28. Het koninklijk besluit van 29 september 2002 tot uitvoering van artikel 138 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, wordt opgeheven.
Afdeling 3. – Inwerkingtreding
Art. 29. De artikelen 23 tot 28 treden in werking op 1 januari 2013.
Afdeling 4. – Advies van de Nationale Commissie Geneesheren- Ziekenfondsen
Art. 30. Voor elke wijziging van artikel 152 van de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoordineerd op 10 juli 2008, of haar uitvoeringsbesluiten wordt het advies van de Nationale Commissie Geneesheren-Ziekenfondsen gevraagd, overeenkomstig artikel 50, § 2, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
HOOFDSTUK 4. – Steun verleend door de O.C.M.W.’s
Afdeling 1. – Wijzigingen van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
Art. 31. In de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende :
« Art. 9bis. Wanneer de kosten overeenkomstig artikel 4 of 5 ten laste zijn van de Staat, stelt een sociaal onderzoek het bestaan en de omvang van de behoefte aan dienstverlening vast.
De Koning kan de elementen van het sociaal onderzoek vaststellen die onderworpen zullen worden aan de door de minister georganiseerde controle. »
Art. 32. In dezelfde wet wordt een artikel 9ter ingevoegd, luidende :
« Art. 9ter. § 1. De artikelen 9 en 10, § 1, zijn niet van toepassing wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een beslissing neemt betreffende de medische en farmaceutische hulp, met of zonder hospitalisatie, in een verplegingsinstelling, toegekend aan behoeftige personen die niet over een ziektekostenverzekering beschikken die de risico’s in België dekt en die niet verzekerd kunnen worden op basis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering ervan.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het toepassingsgebied van dit artikel verruimen tot :
– behoeftige personen die over een ziektekostenverzekering beschikken die de risico’s in België dekt of die verzekerd zijn op basis van de bovenvermelde wet;
– de medische en farmaceutische hulp verstrekt door zorgverleners buiten een in artikel 2, n), van de bovenvermelde wet bedoelde zorginrichting.
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde beslissing kan geen betrekking hebben op de verleende hulpverlening die een aanvang nam in een periode van meer dan vijfenveertig dagen voorafgaand aan die beslissing.
§ 3. Wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een in paragraaf 1 bedoelde beslissing neemt, brengt het deze beslissing in de daartoe vastgestelde gegevensbank in volgens de door de minister bepaalde nadere regels en dit uiterlijk wanneer de beslissing van het centrum wordt medegedeeld aan de betrokkene.
§ 4. Werd de beslissing niet ingebracht overeenkomstig paragraaf 3, dan neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn deze kosten ten laste, binnen de grenzen van artikel 11, § 1, vanaf de negende dag te rekenen vanaf de datum van de beslissing tot het moment waarop het deze beslissing inbrengt in de gegevensbank.
§ 5. In het in paragraaf 1 bedoelde geval wordt de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering ermee belast om controles en de terugbetaling van de kosten van voormelde hulp, te verrichten in naam en voor rekening van de Staat.
Een voorschot zal worden betaald aan de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Elke maand betaalt de Staat de Hulpkas voor ziekteen invaliditeitsverzekering de gestorte bedragen terug op basis van een elektronisch maandoverzicht.
De Koning bepaalt de nadere regels van de controles en de terugbetalingen.
Op voorstel van het Verzekeringscomité van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering bepaalt de Programmatorische Federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding, Sociale Economie en Grootstedenbeleid de instructies betreffende de facturatie op elektronische drager van toepassing op de facturatie van de in paragraaf 1 bedoelde medische en farmaceutische hulp. »
Art. 33. Artikel 10 van dezelfde wet, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende :
« § 2. Bij gebrek aan een sociaal onderzoek zoals bepaald in artikel 9bis, vordert de minister, van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de door de Staat ten laste genomen kosten terug. »
Art. 34. In artikel 11, § 1, van dezelfde wet wordt het tweede lid, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005, opgeheven.
Art. 35. In artikel 11, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, worden de woorden « voor zover een voorafgaand sociaal onderzoek het bestaan en de omvang van de behoefte aan maatschappelijke hulp heeft kunnen aantonen » opgeheven.
Art. 36. In artikel 12, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « De terugvorderbare kosten zijn » vervangen door de woorden « Met uitzondering van de in artikel 9ter voorziene kosten, zijn de terugvorderbare kosten ».
Afdeling 2. – Inwerkingtreding
Art. 37. De Koning bepaalt achtereenvolgens de data van inwerkingtreding van artikel 32 en van artikel 36 voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en voor de betrokken verplegingsinstellingen.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met ‘s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 27 december 2012.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Justitie,
Mevr. A. TURTELBOOM
De Staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding
Mevr. M. DE BLOCK
Met ‘s Lands zegel gezegeld :
Voor de Minister van Justitie, afwezig,
De Vice-Eerste Minister en Minister van Pensioenen,
A. DE CROO
______
Nota
(1) Zitting 2012-2013.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stukken. – Wetsontwerp, 53-2524 – Nr. 1. – Verslag (Sociale Zaken), 53-2524 – Nr. 2. – Amendementen, 53-2524 – Nr. 3. – Verslag (Volksgezondheid), 53-2524 – Nr. 4. – Tekst aangenomen door de commissie, 53-2524 – Nr. 5. – Amendement, 53-2524 – Nr. 6. – Tekst aangenomen door de commissie, 53-2524 – Nr. 7. – Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 53-22524 – Nr. 8.
Integraal Verslag. – 19 en 20 décembre 2012.
Senaat.
Stukken. – Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 5-1895 – Nr. 1. – Verslag, 5-1895 – Nr. 2. – Beslissing om niet te amenderen, 5-1895 – Nr. 3.
Handelingen van de Senaat. – 21 december 2012.

begin eerste woord laatste woord

Publicatie : 2012-12-31

No Comments »

Info voor professionelen uit de zorgsector

20/01/2013 by admin

De vennootschap Dental Clinics heeft het genoegen om de opening van haar tandheelkundig centrum aan te kondigen, gespecialiseerd in kinderen tot 13 jaar.

Om de kinderen in een aangenaam kader te ontvangen, zal het centrum de naam Dental Kids Club meekrijgen en voorzien zijn van een aangepaste decoratie aangevuld met spelletjes, strips, en video’s voor zijn patiëntjes.

Ideaal gelegen in de residentiële Jectagaarde, recht tegenover een speelplein en grenzend aan het Dielegembos, beschikt de Dental Kids Club over een eigen groene zone.

Tijdens het zomerseizoen zullen attracties in de tuin van de Dental Kids Club voor het nodige vertier zorgen.

Het concept is geraffineerd : de wachtkamer is een plek waar de kinderen zich mogen amuseren en waar de ouders niet aanwezig zijn : indien ze het wensen kunnen ze zich bij hun kinderen voegen tijdens de verzorging in de behandelingskamer.

De hoefijzervorm van de Jectagaarde herinnert sterk aan de typische kiss and drive van scholen : de ingang zal gebeuren via de centrale inkom, of bij goed weer langs de Kids Desk via de tuin.

Een stripverhaal en een video op YouTube zullen het de mama’s mogelijk maken om aan hun kroost uit te leggen hoe de Dental Kids Club in zijn werk gaat.

De website van de Dental Kids Club zal toegankelijk zijn via de URL www.dentalclinicsgroup.com.  De Facebook pagina is reeds aangemaakt : facebook.com/DentalKidsClub

No Comments »

Raar gerucht…

19/01/2013 by admin

We hebben onlangs vanuit twee verschillende geneeskundige bronnen* het volgende gerucht opgevangen : « derdebetalers zal binnenkort verboden worden voor ambulante zorgen » (sic).

Dit vreemd verhaal lijkt te zijn ontsprongen aan het feit dat een geneesheer het RIZIV ereloon niet mag overschrijden als hij de derdebetalers regeling toepast.

Een genie heeft deze stelling omgedraaid, die thans wordt : de derdebetalers regeling is verboden voor niet-geconventioneerde geneesheren (vermits zij het RIZIV ereloon mogen overschrijden), vervolgens voor alle geneesheren.

Het gekste van al is dat dit gerucht zich vormt op een ogenblik dat er sprake is om derdebetalers verplicht te maken voor RVV-OMNIO en de chronisch zieken !

Het verbijstert ons dat dergelijke geruchten kunnen ontstaan, en vervolgens een zulke omvang nemen in opgeleide en omkaderde middens.
________________
* een gynecoloog en een oftalmoloog, beiden uit Wallonië

No Comments »

Hoe het RIZIV belastinggeld verkwanselt

09/01/2013 by Dr R. BOURGUIGNON

Men weet dat de administratieve rechtscolleges van het RIZIV – Kamer van eerste aanleg (KEA) en Kamer van Beroep (KB) – samengesteld zijn uit een magistraat en vier bijzitters : twee geneesheren die de VI vertegenwoordigen en twee vertegenwoordigers van de beroepscategorie van de zorgverstrekker, de leverancier, of de vervolgde instelling (geneesheer, tandarts, kine, verpleger, bandagist, RVT, enz).

De bedoeling van de wetgever was het om de zeer technische zaken te onttrekken aan de gerechtshoven van gerechtelijke orde, die geen andere keuze zouden hebben dan één of meer experten aan te stellen.

Aldus doen de vertegenwoordigers van de professionele categorie dienst als expert van de betroffen discipline terwijl de vertegenwoordigers van de VI dienst doen als expert in de Nomenclatuur.

We herinneren eraan dat geen enkel lid van het rechtscollege alle drie vereiste bekwaamheden in eigen persoon verenigt (juridische, administratieve en technische) en dat de goede werking van het rechtscollege berust op een goede communicatie tussen de leden onderling.

En ook, het dient gezegd, op de onpartijdigheid van haar bijzitters, die gebiaseerde informatie kunnen communiceren tijdens de deliberatie : inderdaad, in dien mate dat zij alleen bekwaam zijn op hun gebied, zijn de andere leden van het rechtscollege niet bij machte om de juistheid van hun standpunten na te voltrekken.

Daarom verheugen we ons over de verschijning van een bijzitter uit de rangen van het VBT in de tandheelkundige rechtscolleges met Nederlandse taalrol, : dat verzekert ons ten minste van enig pluralisme vergeleken met de gewezen situatie !

De bijzitters beschikken over een deliberatieve stem in de KEA, maar enkel over een raadplegende stem in de KB : in theorie luistert de magistraat naar de adviezen van de bijzitters, en beslist dan alleen.

Wat gebeurt er als deze magistraat onbekwaam is, daarmee bedoelen we,  niet in staat is om de zeer technische materie te begrijpen en onpassende beslissingen uitspreekt ?

De zorgverstrekker moet zich dan wenden tot de Raad van State om een cassatie van de uitgesproken beslissing door de Kamer van beroep te bekomen

Als de beslissing gecasseerd wordt zal de zaak teruggestuurd worden naar de Kamer van beroep, dit keer anders samengesteld.

Dit allemaal neemt veel tijd in beslag en kost veel geld aan de zorgverstrekker, welzeker, maar ook aan de gemeenschap die al deze nutteloze procedures moet financieren.

Daarenboven, de duur van deze procedures is danig lang, dat de dag dat hij definitief berecht zal worden de zorgverstrekker de overschrijding van de redelijke termijn kan inroepen om aan een sanctie te ontsnappen.

De hieronder aangehaalde zaak behelst een ere-magistraat – en dus op leeftijd – die we een eerste keer gezien hebben in 2010 : hij zat een zitting voor zonder de minste vraag te stellen, zonder enige notities te nemen en zonder het minste document te lezen.

We dachten toen dat deze man hetzij een passieve toeschouwer was van een toneelspel waar hij niets van begreep, hetzij een danig groot geleerde die tezelfdertijd vertrouwd was met de raadsels van de GVU wet, als met de geneeskunde, de tandheelkunde, en de Nomenclatuur van de Gezondheidsverstrekkingen, waardoor hij geen enkele uitleg behoefde.

Het vervolg van de gebeurtenissen heeft spijtig genoeg uitgewezen dat de tweede hypothese moest uitgesloten worden…

Inderdaad, zijn berechtingen begon hij door de practicus – nog voor enige motivering – schuldig te verklaren, hem intenties toeschrijvend die nooit gerealiseerd werden, hij weigerde om te statueren op de verzoekschriften en liet het na om in te gaan op de argumenten van de verdediging daar waar de DGEC niet geconcludeerd heeft, dat wil zeggen daar waar hij niet kon terugvallen op een te kopiëren tekst van de DGEC.

Want, – dit lijkt verschrikkelijk – om zijn onbekwaamheid in de gespecialiseerde materie van het RIZIV te verdoezelen, kopieerde deze magistraat de quasi integraliteit van de conclusies van de DGEC… met inbegrip van de gedactylografeerde fouten die erin stonden* !

Hoe kon een dergelijk man de voorzitter worden van een Kamer van beroep aan het RIZIV ?

Hier is werkelijk stof genoeg om het vertrouwen te schenden van het geheel van geneeskundige beroepen in de administratieve rechtscolleges die deel uitmaken van de sociale zekerheid, maar ook van de wereld van benoemingen van de magistraten die er zetelen !

Inmiddels heeft de Raad van State op 11 oktober 2012 reeds een beschikking betreffende de ontvankelijkheid in deze zaak afgeleverd.
__________________
* Natuurlijk, als men zijn beslissingen las zonder kennis te nemen van de conclusies van de DGEC die hij gewoonweg kopieerde, vond men hem vrij hevig jegens de zorgverstrekker, doch begaafd op juridico-technisch en geneeskundig vlak.

No Comments »

Uws insziens…

08/01/2013 by Dr R. BOURGUIGNON

VRAAG :

Dokter Bourguignon,

Goedendag en beste wensen voor het jaar 2013.

Bestaat er een RIZIV code voor de redactie van :

– hernieuwing van een geneesmiddelenvoorschrift ;
– hernieuwing van toestemming tot terugbetaling van een geneesmiddel ;
– duplicata van een voorschrift van een bril…

met de precisering dat deze verschillende documenten opgesteld worden buiten de raadpleging ?

Als deze code bestaat, welke is het dan ?

Mag men hem op het G.V.V.H. schrijven dat aan de patiënt zal worden meegegeven ? Mag men de derdebetalersregeling toepassen voor alleen deze code ?

Aarzel niet om mij alle informatie mee te delen die u nuttig acht met betrekking tot dit onderwerp.

Ik dank u op voorhand voor uw antwoord, en verzeker u alvast, Dr Bourguignon, van mijn hoogachting.

ANTWOORD :

De handeling die overeenkomt met uw definitie is het advies :

0100 109012 Advies N 2

Onder Advies wordt verstaan, het opmaken en ondertekenen, buiten welk onderzoek van de zieke ook, van getuigschriften, farmaceutische voorschriftbriefjes en allerlei bescheiden. Honorarium voor advies mag nooit samengevoegd worden met honorarium voor raadpleging of bezoek.
« K.B. 1.6.2001 » (in werking 1.7.2001)
« Deze verstrekking mag tot en met 31.12.2002 ook aangerekend worden door de algemeen geneeskundige. »

Het advies bestaat alleen in de ambulante versie (voorlaatste cijfer oneven) en mag vanzelfsprekend niet gecumuleerd worden met een raadpleging of een huisbezoek.

Bovendien is het advies een intellectuele handeling : te dezen titel komt ze enkel in aanmerking voor de derdebetalersregeling op voorwaarde dat de patiënt behoort tot één van de uitzonderingscategorieën (RVV-OMNIO, OIFNS, enz.).

Er dient opgemerkt te worden dat HA geen recht meer hebben op advies sinds 2003 : nochtans was dit het strijdros voor sommigen… tot op het punt dat de DGEC zich ermee is beginnen bemoeien !

Maar de hamvraag betreffende het advies is te weten of de fysieke aanwezigheid van de patiënt al dan niet vereist is op het ogenblik dat de documenten opgesteld worden.

Artikel 1, §4bis, sectie II vermeld niet de adviezen :

II. CATEGORIEEN VAN VERSTREKKINGEN.

A. VERSTREKKINGEN DIE DE FYSIEKE AANWEZIGHEID VAN DE GENEESHEER VERGEN : »

« K.B. 13.11.1989 » (in werking 20.12.1989) + « K.B. 1.6.2001 » (in werking 1.7.2001) +
« K.B. 15.4.2002 » (in werking 1.9.2002)

« a) de in artikel 2 vermelde raadplegingen en bezoeken; »

Voorts is deze vraag puur academisch, vermits de documenten niet noodzakelijkerwijs op een bepaald ogenblik opgesteld worden en dat bovendien niets in het libellé vermeldt dat deze verstrekking zou moeten antwoorden op een verzoek van de patiënt.
________________
* Aldus kan men zich goed een geneesheer voorstellen die – uit eigen initiatief – naderhand een geneesmiddelenvoorschrift invult : de klassieke vernieuwing van een voorschrift volgend op een telefoonoproep van de patiënt (of zijn familie) is dus niet het enige geval !

No Comments »